De digitale nalatenschap: socialmedia- en e-mailaccounts (WPNR 2025/7486)
20-01-2025 | Categorie: Literatuur
Mr. A. Cavallé Medina
Wie heeft tegenwoordig geen digitale accounts? Denk vooral aan e-mail- en socialmedia-accounts. Voor erfgenamen kan het cruciaal zijn om toegang te krijgen tot dergelijke accounts indien de erflater overlijdt. De belangen die hierbij kunnen spelen zijn heel verschillend. Dat erfgenamen hierbij een belang kunnen hebben, is evident. Minder evident is of zij ook daar recht op hebben. Zijn digitale accounts vererfbaar? De vraag of een digitaal account vererfbaar is, is primair een vermogensrechtelijke vraag. Op grond van het erfrecht volgen erfgenamen de erflater van rechtswege op in zijn voor overgang vatbare rechten en in zijn bezit en houderschap. Wil een erfgenaam toegang hebben tot erflaters digitale accounts, dan dienen deze accounts (of in ieder geval de rechten daarop) te kwalificeren als een goed, met andere woorden als een zaak of vermogensrecht. Is dat niet het geval, dan is geen sprake van een recht dat van erflater naar erfgenamen kan overgaan. In dit artikel bestudeert de auteur vanuit een vermogensrechtelijk perspectief in hoeverre erfgenamen toegang dienen te krijgen tot erflaters socialmedia- en e-mailaccounts.
Een socialmedia-account is volgens de strafrechtelijke kamer van de Hoge Raad geen goed. Het gebruiksrecht daarop is het echter wel. Hetzelfde geldt voor e-mailaccounts. Gebruikers van een account zijn een overeenkomst van opdracht aangegaan met de betreffende provider. Uit deze rechtsverhouding vloeien meerdere rechten en plichten voort, zoals het recht op het account. Dit recht is een vorderingsrecht van de gebruiker jegens de provider om van de aangeboden dienst gebruik te kunnen maken. Het wettelijk uitgangspunt is dat dit gebruiksrecht overgaat op de erfgenamen van de gebruiker. Een overeenkomst van opdracht eindigt immers niet bij het overlijden van de opdrachtgever, tenzij partijen anders afspreken. Het is daarom belangrijk om steeds na te gaan of er iets hierover is bepaald in de algemene voorwaarden van de provider. Eindigt de overeenkomst op grond van de algemene voorwaarden, dan is het ook van belang om de toegankelijkheid van deze informatie vast te stellen. Moeten gebruikers eindeloos doorklikken op de site van de betreffende provider om een dergelijk beding uit de algemene voorwaarden te kunnen vinden, dan is dat beding vernietigbaar. De auteur ben bovendien van mening dat zo’n beding onredelijk bezwarend is, indien het gaat om een e-mailaccount. Deze accounts spelen namelijk een belangrijke rol bij de afwikkeling van de nalatenschap. Het zou daarom passend zijn om zulke bedingen in de zwarte lijst van art. 6:236 BW op te nemen. Gaat het om socialmedia-accounts, dan zou een dergelijk beding in de grijze lijst van art. 6:237 BW kunnen worden opgenomen, indien de erflater geen kans heeft gehad om zelf te bepalen wat met het account na zijn overlijden dient te gebeuren. Verder is het verstandig als gebruikers via de betreffende provider aangeven wat met hun account na de dood moet geschieden en via hun testament een executeur benoemen die deze accounts moet afwikkelen.
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel WPNR 2025/7486.
Naar literatuur overzicht