‘Jij een beetje meer dan ik!’ Het Breukdelengemeenschap-arrest van 16 februari 2024 vanuit civiel en fiscaal perspectief bezien (KWEP 2024/9)
02-09-2024 | Categorie: Literatuur
Mr. D.J. Saija en mr. H.J. Weijers
Zolang de huwelijksgemeenschap niet wordt ontbonden, heeft de huwelijksgemeenschap een zogenaamde magnetische of absorberende werking: in beginsel vallen alle goederen en schulden die ‘gedurende de rit’ door (een van) de echtgenoten worden verkregen dan wel aangegaan in de huwelijksgemeenschap. Tijdens het bestaan van de actieve, niet-ontbonden huwelijksgemeenschap geldt naar het idee van de auteurs dat iedere echtgenoot is gerechtigd tot het geheel van de goederen die tot de huwelijksgemeenschap behoren onder respectering van het gelijke recht van de ander. In deze visie worden dan ook tijdens het bestaan van de huwelijksgemeenschap geen aandelen van de echtgenoten voor wat betreft hun gerechtigdheid onderscheiden. Dat is anders na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap. De echtgenoten hebben ieder een in beginsel gelijk aandeel in de ontbonden gemeenschap (ieder 50%). Het is mogelijk om bij huwelijkse voorwaarden of in een echtscheidingsconvenant af te wijken van dit uitgangspunt. Daarbij rijzen dan wel diverse vragen. Is er bijvoorbeeld sprake van een schenking van de ene echtgenoot van een deel van de waarde van (het saldo van) de huwelijksgemeenschap aan de andere echtgenoot en zo ja, moet die laatste echtgenoot daarover schenkbelasting betalen? Indien het antwoord ontkennend zou luiden, komt bijvoorbeeld de vervolgvraag op of er sprake is van een constructie die als enige doel heeft het ontgaan of verminderen van belastingheffing. De beantwoording van onder meer deze vragen komt in dit artikel aan bod.
Na een schets van het feitencomplex en de procesgang in de verschillende rechterlijke instanties, behandelen de auteurs de belangrijkste civiel- en fiscaalrechtelijke aspecten van de uitspraak. Hoewel de Hoge Raad in zijn uitspraak op een aantal onderdelen duidelijkheid biedt, blijven er ook nog vragen onbeantwoord. De estate planner dient op dit moment in ieder geval zowel goed op de hoogte te zijn van de kansen die de uitspraak biedt als ook van de risico’s en onduidelijkheden die er met betrekking tot de advisering op dit gebied zijn en blijven. De verwachting is dat de fiscale wetgever op een gegeven moment door middel van wetgeving zal ingrijpen. Daarbij geldt wel dat het uithollingsgevaar ten aanzien van de legitieme portie hierdoor niet wordt verholpen; daarvoor is nadere civiele wetgeving nodig.
Wanneer u een abonnement heeft op KWEP via Kluwer Inview, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel KWEP 2024/9.
Naar literatuur overzicht