Erfrecht en EVRM: un tour d’horizon (WPNR 2024/7463)
13-06-2024 | Categorie: Literatuur
Mr. drs. R. Dijken
Hoewel de bepalingen uit het EVRM geen rechtstreekse werking hebben tussen particulieren en niet zijn geformuleerd met het oog op betrekkingen tussen burgers onderling, hebben zij daarop wel belangrijke invloed. Deze bijdrage beoogt het speelveld te schetsen door een sfeer-impressie te geven van (i) de belangrijkste bepalingen uit het EVRM voor het erfrecht, (ii) het erfrecht in de rechtspraak van het EHRM en (iii) het EVRM in de Nederlandse civiele erfrechtelijke literatuur en rechtspraak. Deze bijdrage sluit af met enkele gedachten voor vervolgonderzoek.
Voor het erfrecht zijn met name van belang: artikel 8 EVRM, artikel 14 EVRM, artikel 1 Eerste Protocol EVRM, en artikel 6 EVRM. Uit latere rechtspraak blijkt dat een precair evenwicht bestaat tussen het aanspraak maken op de vestiging van een familierechtelijke betrekking op grond van artikel 8 EVRM en het aanspraak maken op de nalatenschap van een ouder. Als het in essentie alleen te doen is om een aanspraak op de nalatenschap, dan biedt artikel 8 EVRM geen bescherming. Inmiddels is de erfrechtelijke EHRM-jurisprudentie niet meer beperkt tot voornoemde thematiek.
Een quick-scan geeft het beeld dat de erfrechtelijke literatuur en rechtspraak binnen grofweg de volgende thema’s verbanden leggen met het EVRM: (i) perikelen rondom de familierechtelijke betrekking, (ii) de uitleg van de uiterste wil en de openbare orde en goede zeden, (iii) onwaardigheid, (iv) de bekwaamheid om te testeren, (v) de testeervrijheid en (vi) de verbeurdverklaring. Over het EVRM en de familierechtelijke betrekkingen bestaat veel personen- en familierechtelijke literatuur en jurisprudentie, die ook van belang is voor het erfrecht. Evenwel is het verband met tussen uitleg van testamenten en het EVRM nauwelijks uitgewerkt. Meer uitgewerkt is het verband tussen het EVRM en de onwaardigheid. Volgens diverse auteurs moet, als voldoende vaststaat dat iemand erflater opzettelijk heeft omgebracht, de rechter – hoewel niet is voldaan aan het vereiste van een onherroepelijke veroordeling – tot onwaardigheid komen. Een beperking van overheidswege op de testeervrijheid vormt de legitieme portie. In de parlementaire geschiedenis, literatuur en rechtspraak is dan ook de vraag opgekomen of de legitieme portie in strijd is met het EVRM. De voorlopige conclusie lijkt te zijn dat de legitieme portie niet een fenomeen is van internationale openbare orde, in de zin dat uit het EVRM een fundamenteel recht op de legitieme portie voortvloeit, maar ook niet in strijd is met het EVRM.
Voor grote delen van het erfrecht zal geen twijfel bestaan over de verenigbaarheid daarvan met het EVRM, maar er is ook nog ruimte voor meer onderzoek naar de invloed van het EVRM op het erfrecht.
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel WPNR 2024/7463.
Naar literatuur overzicht