Estate Planning Expert
 

ACTUEEL
19-11-2024 - Verrekening van eerder geheven erfbelasting bij tweede verkrijging uit dezelfde nalatenschap (WPNR 2024/7479)
13-11-2024 - Hof Amsterdam 29 oktober 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2990

Partners en de aflossingseis (WPNR 2024/7453)

LinkedIn
29-04-2024 | Categorie: Literatuur

Drs. M.J.J.R. van Mourik

Met ingang van 1 januari 2022 zijn in de eigenwoningregeling diverse wetswijzigingen in werking getreden die zien op de gezamenlijke aankoop en financiering van een eigen woning door fiscale partners. Daarmee worden onbedoelde renteaftrekbeperkingen in box 1 voorkomen. Een van deze wetswijzigingen is opgenomen in art. 3.119d lid 4 Wet IB 2001. Zij betreft de aflossingseis en meer specifiek de aflossingsstand. Deze bepaling ziet op de situatie waarin eerst een woning wordt verkocht en daarna een woning wordt gekocht. Het komt ook voor dat eerst een woning wordt gekocht en pas daarna een woning wordt verkocht. Voor deze laatste situatie is weliswaar al langer de verhuisregeling van art. 3.119f Wet IB 2001 van kracht, maar was nog niets geregeld om onbedoelde renteaftrekbeperkingen te voorkomen. Middels de Wet Overige fiscale maatregelen 2024 is dit alsnog met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2022 gebeurd en wel in art. 3.119f lid 2 Wet IB 2001. In het artikel volgt een bespreking van de verhuisregeling van art. 3.119f Wet IB 2001 en in het bijzonder van het nieuwe tweede lid. De recente reparatie van de eigenwoningregeling betreft enkel de aflossingseis. Voor de toepassing van de bijleenregeling en het overgangsrecht voor de bestaande eigenwoningschuld bestaan ook verhuisregelingen, maar is niets aanvullend geregeld. Waarom is art. 3.119f lid 2 Wet IB 2001 niet twee jaar geleden al ingevoerd? Deze reparatie achteraf komt de overzichtelijkheid van de eigenwoningregeling niet ten goede. Het had de wetgever daarom gesierd als hij met een uitgebreidere toelichting was gekomen.
Een overbruggingskrediet dat dient als voorfinanciering van een toekomstig vervreemdingssaldo eigen woning hoeft op grond van art. 3.119f lid 3 Wet IB 2001 niet te voldoen aan de aflossingseis. Dat krediet maakt deel uit van de eigenwoningschuld, ook al wordt er niet ten minste annuïtair op afgelost. Er is met ingang van 1 januari 2022 niet aanvullend geregeld dat art. 3.119f lid 3 Wet IB 2001 ook van toepassing is op het deel van het overbruggingskrediet dat wordt gedragen door de partner van de belastingplichtige. De bepaling wordt daarom, zoals voorheen, louter op individueel niveau toegepast. Anderzijds maakt de fiscale behandeling van het overbruggingskrediet deel uit van de verhuisregeling en daarom zal de wetgever ook op dit punt een toepassing op gezamenlijk niveau beogen. Er is op dit punt echter niets uitdrukkelijk geregeld. Wat hier ook van zij, ook nu wordt een toelichting van de wetgever node gemist. En dat wordt niet anders als de wetgever het niet nodig heeft gevonden om iets aanvullend te regelen. Sterker nog, dan was een toelichting helemaal op zijn plaats geweest. De individuele benadering doet immers opgeld als daar niet van wordt afgeweken. Hoe dan ook, op dit punt is de onduidelijkheid niet weggenomen.
Deze bepalingen zien op de situatie waarin eerst een woning wordt verkocht en daarna een woning wordt gekocht. Zij zien niet op de situatie waarin eerst een woning wordt gekocht en pas daarna een woning wordt verkocht. Voor deze laatste situatie bestaan ook voor de bijleenregeling en in het overgangsrecht voor de bestaande eigenwoningschuld al veel langer verhuisregelingen. Het is daarom zeer opmerkelijk dat de wetgever de invoering van art. 3.119f lid 2 Wet IB 2001 niet heeft aangegrepen om ook voor de bijleenregeling en de bestaande eigenwoningschuld iets te regelen. In de parlementaire geschiedenis van Overige fiscale maatregelen 2024 is zelfs helemaal niets hierover opgemerkt. Mogelijk dat de wetgever voor de bijleenregeling gedacht heeft dat art. 3.119a lid 10 Wet IB 2001 ook in deze situaties kan worden toegepast, omdat een bij die een latere vervreemding ontstane eigenwoningreserve op grond van de verhuisregeling van art. 3.119f lid 4 Wet IB 2001 wordt teruggeploegd naar het verwervingstijdstip van de nieuwe woning. Daardoor wordt net gedaan alsof eerst de oude woning is verkocht en aansluitend een nieuwe woning is gekocht. Deze gedachte zou te billijken zijn geweest, maar ook dan zou het de wetgever hebben gesierd om er een (enkele) opmerking over te maken.
Ook de verhuisregeling van art. 10bis.1 lid 5 en 6 Wet IB 2001 (bestaande eigenwoningschuld) hanteert een strikt individuele benadering. Hierdoor kan bij een gezamenlijke financiering van een eigen woning door partners het overgangsrecht voor de bestaande eigenwoningschuld van een belastingplichtige alleen worden doorgeschoven naar schulden die hij zelf draagt. Ook dit kan leiden tot een aftrekbeperking in box 1 die door de wetgever niet zal zijn beoogd. De reparatie hiervan dient plaats te vinden binnen de verhuisregeling zelf, maar dat is dus niet gebeurd.  Wat de reden voor het stilzwijgen van de wetgever ook moge zijn, het is op zijn zachtst gezegd geen fraaie gang van zaken.

Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel WPNR 2024/7453.

Naar literatuur overzicht


Naar boven

Wilt u beter adviseren over estate planning?
Meld u dan vandaag nog aan voor de meerdaagse opleiding Estate Planning Specialist

Uitgebreide Modellen Levenstestamenten
Completer dan ieder ander model, inclusief toelichting voor de levenstestateur

Kent u onze Estate Planning Tools al?
De meest geavanceerde reken- en datatoepassingen op de Nederlandse markt

Gebruiksvriendelijke Modellen Testamenten
Altijd up-to-date en inclusief een uitgebreide en heldere toelichting voor de testateur

Uniek in de markt: Aangifte Erfbelasting
Om op snelle, efficiënte en veilige wijze digitaal aangifte erfbelasting te kunnen doen

Twitter Linkedin