Een civielrechtelijke kanttekening bij het HR-arrest over de breukdelengemeenschap: de legitimaris heeft het nakijken! (JBN 2024/21)
29-04-2024 | Categorie: Literatuur
Mr. P. Blokland
Op 16 februari 2024 oordeelde de Hoge Raad in een fiscaal arrest dat het aangaan van een huwelijksgoederengemeenschap waartoe de echtgenoten anders dan voor gelijke delen gerechtigd zijn, niet als schenking kwalificeert. Een dergelijke gemeenschap van goederen, waartoe de echtgenoten voor ongelijke delen zijn gerechtigd, pleegt te worden aangeduid als ‘breukdelengemeenschap’. De Hoge Raad bevestigt nu met zoveel woorden dat ook bij het aangaan van een breukdelengemeenschap geen sprake is van een voltooide vermogensverschuiving. In deze bijdrage wordt de civielrechtelijke impact van deze uitspraak geïnventariseerd.
De wereld van de estate planning staat sinds 16 februari 2024 op zijn kop omdat het arrest van de Hoge Raad de mogelijkheid opent om via het huwelijksvermogensrecht vrijwel onbeperkt belastingvrij vermogen over te hevelen naar de partner, maar verwacht mag worden dat de fiscale wetgever snel met reparatiewetgeving zal komen. Het risico bestaat echter dat tussen al dit fiscale geweld een belangrijk civielrechtelijk gevolg van de uitspraak onderbelicht blijft. Dit laat immers onverlet dat de Hoge Raad heeft uitgesproken dat het aangaan van een breukdelengemeenschap civielrechtelijk geen gift is. Door het aangaan van een breukdelengemeenschap worden de legitimarissen van de echtgenoot met het kleinste breukdeel dus buiten spel gezet, en nog veel effectiever dan via de niet-opeisbaarheidsclausule. In situaties waarin echtgenoten te kennen geven dat de verhoudingen met kinderen uit een eerdere relatie nogal te wensen overlaten, heeft de notariële dossierbehandelaar er dus sinds medio februari de mogelijkheid bij om de breukdelengemeenschap aan de orde te stellen. Een schrale troost voor de legitimarissen is nog wel dat het invoeren van de breukdelengemeenschap ten koste van alle legitimarissen gaat, zodat de gelijkheid tussen hen in elk geval (min of meer) gehandhaafd blijft.
Natuurlijk kan het huwelijk ook door een echtscheiding eindigen, en dan is de ex-echtgenoot die voor het kleine breukdeel koos om de legitimarissen buiten spel te zetten op het eerste gezicht lelijk in de aap gelogeerd. Maar dat probleem kan uiteraard worden opgelost door de breukdelengemeenschap te combineren met een finaal verrekenbeding op 50-50-basis voor de situatie dat het huwelijk anders dan door overlijden eindigt.
Een ander interessant punt van het arrest is, dat de Hoge Raad ervan uit lijkt te gaan dat de echtgenoten al tijdens het bestaan van de gemeenschap daarin ieder een (gelijk dan wel afwijkend) aandeel hebben. Dat wijkt af van de eerder door het hoogste rechtscollege gebezigde formulering dat de echtgenoten tijdens het bestaan van de gemeenschap daartoe ieder voor het geheel zijn gerechtigd met respectering van het recht van de ander. Maar misschien moeten we hier niet te veel achter zoeken en wordt het verschil alleen maar veroorzaakt door de meer economisch getinte visie van de belastingkamer, terwijl de eerdere uitspraken van de civiele kamer afkomstig waren.
Wil men de legitimaris tegen de breukdelengemeenschap beschermen, dan zal er in Boek 4 BW zoiets als een (of meer) civielrechtelijke fictiebepaling(en) moeten worden opgenomen. Eén ding is zeker: het zal de komende jaren niet saai zijn in het huwelijksvermogensrecht (en het erfrecht)!
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel JBN 2024/21.
Naar literatuur overzicht