Gehuwd in gemeenschap van goederen (WPNR 2024/7455)
19-04-2024 | Categorie: Literatuur
Mr. C.J.L. Campagne en mr. J.A.M. Nijman
Het afgelopen jaar heeft de belastingdienst diverse kennisgroepstandpunten gepubliceerd op het gebied van de schenk- en erfbelasting. In dit artikel wordt het kennisgroepstandpunt behandeld over de vraag aan wie een schenking door in gemeenschap van goederen gehuwde echtgenoten moet worden toegerekend. Wordt de schenking enkel toegerekend aan de echtgenoot die de schenking heeft verricht (de juridische benadering)? Of moet de schenking worden toegerekend aan beide echtgenoten (de economische benadering)? In fiscale wetgeving wordt veelal aansluiting gezocht bij het civiele recht, zo volgt hof Arnhem-Leeuwarden de juridische benadering en heeft op 26 juli 2022 geoordeeld dat alleen de ‘handelende’ echtgenoot de schenker is. Dit heeft gevolgen voor de toepassing van verschillende bepalingen in de Successiewet, zoals de tienjaarstermijn uit art. 3 SW en de 180-dagenregeling uit art. 12 SW . De kennisgroep volgt hof Arnhem-Leeuwarden en de juridische benadering voor de uitleg van art. 3 SW, maar maakt op basis van de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 januari 2020 een uitzondering voor art. 12 SW. Voor de uitleg van art. 12 SW wordt namelijk de economische benadering gevolgd. De vraag is of doel en strekking van art. 12 SW een afwijkende behandeling rechtvaardigen.
Naar de mening van de auteurs is de opvatting van de kennisgroep dat art. 12 SW niet tot zijn recht komt als er geen sprake is van toerekening aan beide echtgenoten, onjuist. Art. 12 SW bevat momenteel geen regeling die vereist dat schenkingen van de ene echtgenoot fictief worden toegerekend aan de andere echtgenoot. Naar het idee van de auteurs kan daarom de schenking niet aan de overledene worden toegerekend, als deze geen partij bij de schenking is geweest. Ook niet als daarmee de huwelijksgemeenschap wordt verminderd. Er zijn andere meningen in de literatuur. Van Vijfeijken en Gubbels zijn van mening dat doel en strekking van de bepaling worden miskend als enkel wordt gekeken naar de formele tenaamstelling zonder belang te hechten aan de vraag ten laste van wiens vermogen de schenking is gekomen.
Het standpunt van de kennisgroep over art. 3 SW is tegenstrijdig met het eerder gepubliceerde beleidsbesluit van de staatssecretaris. Het besluit zal daarom moeten worden aangepast. Wat art. 12 SW betreft, stellen de auteurs voor om een simpele aanpassing van de wet door te voeren, gelijk aan de bewoordingen van art. 10 SW.
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel WPNR 2024/7455.
Naar literatuur overzicht