Telt het door erflater in een stichting ingebrachte vermogen mee bij de berekening van de legitieme portie? (JBN 2024/6)
08-02-2024 | Categorie: Literatuur
Prof. mr. T.J. Mellema-Kranenburg
Bij een beroep op de legitieme portie is veelal het grootste discussiepunt de vraag wat er meetelt voor de berekening van de legitimaire massa. Zijn er schenkingen gedaan of juist leningen verstrekt? En hoe moet de waarde van een overgedragen bedrijf of woning worden bepaald? In de zaak die voorlag bij het hof Den Haag ging het niet om een feitelijke maar om een principiële vraag: moest het vermogen van erflaatster dat zij in een stichting had ingebracht, meegeteld worden voor de berekening van de legitieme portie?
Het gaat er in deze uitspraak met name om hoe de feiten moeten worden gekwalificeerd. Maar hier werd, zoals het hof het kwalificeerde, een vehikel opgetuigd enkel om het vermogen buiten de legitimaire massa te houden: een schijnhandeling om de legitieme portie uit te hollen. Is het optuigen van een constructie, zoals het inbrengen van vermogen in een stichting, met als enige werkelijke doel de legitimarissen te benadelen, wellicht zelfs onrechtmatig? Het hof houdt het bij een schijnhandeling, berekent de legitieme portie opnieuw en vereenzelvigt het vermogen van de stichting met het overige vermogen van erflaatster. Bovendien veroordeelt het hof geïntimeerde in de kosten, wat uitzonderlijk is in familiezaken.
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel JBN 2024/6.
Naar literatuur overzicht