De erfrechtelijke positie van het stiefkind en het quasi-stiefkind (II) (WPNR 2023/7412)
25-07-2023 | Categorie: Literatuur
Mr. E.M.J.M.C. van Wijk-Verhagen en J.J. Keizer LLM
Op 25 oktober 2021 is in het notariaat een enquête uitgezet over de erfrechtelijke positie van het quasi-stiefkind. Het doel hiervan was het achterhalen van de ervaringen met en denkbeelden van notarissen, kandidaat-notarissen, toegevoegd notarissen en overige notariële medewerkers betreffende dit onderwerp.
De wensen van de erflaters/quasi-stiefouders en hun feiten en omstandigheden lijken ver uit elkaar te lopen. Deze bevinding zou een reden kunnen zijn om niet te kiezen voor een regeling via het versterferfrecht, maar eerder voor een opt-in regeling. Om aan quasi-stiefkinderen dezelfde mogelijkheden en bescherming te geven als aan echte stiefkinderen, dient ook de positie van hun eigen ouder, de partner van de erflater, verregaand te worden verbeterd. Er zijn geen signalen vanuit de wetgever dat dit (op korte termijn) zal gebeuren. Hierdoor zal de notariële praktijk aangewezen blijven op de genoemde testamentaire constructies: de pseudo-ouderlijke boedelverdeling, de quasi quasi-wettelijke verdeling, de tweetrapsmaking en het vruchtgebruiktestament. Deze kunnen evenwel gehinderd worden door het bestaan van de legitieme portie van de eigen kinderen. De vraag die breder opkomt is of de legitieme portie zijn beste tijd heeft gehad. Uit de antwoorden in de enquête lijkt op te maken dat er ook behoefte bestaat aan erfrechtelijke binding. Over de mogelijkheden die werden genoemd, zoals het egalisatielegaat voor de eigen kinderen, is nog relatief weinig informatie te vinden.
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel WPNR 2023/7412.
Naar literatuur overzicht