Wettelijke verdeling en legaat tegen inbreng: de legitimaris buiten spel? (JBN 2023/21)
16-05-2023 | Categorie: Literatuur
Dr. mr. P.C. van Es
Naar aanleiding van een uitspraak van de rechtbank Den Haag worden in dit artikel vraagtekens geplaatst bij de mogelijkheid om bij het van toepassing zijn van de wettelijke verdeling aan de opeisbaarheid van de legitimaire vordering te ontkomen door legaten tegen inbreng te maken, waarbij de ‘inbreng’ geschiedt ‘door verrekening met het erfdeel van de betreffende legataris in de nalatenschap’.
De hoofdregel is dat bij het van toepassing zijn van de wettelijke verdeling, een eventuele legitimaire vordering pas opeisbaar is bij het overlijden van de langstlevende echtgenoot. Dit geldt echter niet voorzover de vordering ten laste komt van een legaat aan een ander dan de echtgenoot. Die uitzondering doet zich in deze casus voor, maar de adviserende notaris lijkt een rookgordijn te hebben opgetrokken door de indruk te wekken dat het hier gaat om legaten tegen inbreng. Bij een legaat tegen inbreng zou men kunnen zeggen dat de omvang van de verkrijging uit legaat de facto nihil is, zodat ook niet kan worden ingekort op dit legaat en de legitimaire vordering aldus ook niet ten laste komt van dit legaat. Een bijzonderheid in deze casus is echter dat de ‘inbreng’ geschiedt ‘door verrekening met het erfdeel van de betreffende legataris in de nalatenschap’.
Er is volgens de auteur geen sprake van verrekening. Er is hier wel een andere rechtsfiguur die een rol speelt en dat is die van gedwongen schuldtoerekening. Gedwongen schuldtoerekening is bij toepasselijkheid van de wettelijke verdeling uitgesloten. De langstlevende krijgt van rechtswege immers alle goederen. Hier zou men kunnen denken aan verrekening, zij het dat de vorderingen van de kinderen op de langstlevende in beginsel niet opeisbaar zijn. Denkbaar is echter dat de erflater in zijn testament bepaalt dat de vordering opeisbaar is voor zover dat nodig is om de schuld uit inbrengplicht door verrekening te voldoen. De wet beoogt te voorkomen dat bij het van toepassing zijn van de wettelijke verdeling een ander dan de echtgenoot als legataris vrijelijk kan beschikken over een goed van de nalatenschap, terwijl de legitimaris blijft zitten met een legitimaire vordering die voor het geheel onopeisbaar is. De situatie is overigens anders als een legataris met eigen middelen aan de inbrengplicht zou hebben voldaan. Dit verschil in benadering heeft hiermee te maken dat bij ‘echte’ inbreng het legaat geen invloed heeft op het verzorgd voortleven van de langstlevende.
Het leek de auteur voor de praktijk goed om daarom kanttekeningen bij de uitspraak te plaatsen.
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel JBN 2023/21.
Naar literatuur overzicht