Hof van Justitie EU 2 juni 2022, TN en NN/EG-zaak (JBN 2022/49)
01-12-2022 | Categorie: Literatuur
Mr. S.H. Heijning
Recentelijk heeft het Europese Hof van Justitie uitspraak gedaan in een zaak, waarbij het ging om de vraag hoe erfgenamen in grensoverschrijdende nalatenschappen kunnen verwerpen. Aan de orde kwam de uitleg van art. 13 en 28 ErfVo. Art. 13 ErfVo geeft erfgenamen die in een andere EU-lidstaat wonen de mogelijkheid om te verwerpen bij de rechtbank van hun gewone verblijfplaats in plaats van de rechtbank die op grond van art. 4 tot en met 11 ErfVo bevoegd is. Wat betreft de vorm van die verklaringen bepaalt art. 28 ErfVo dat deze dienen te voldoen ofwel aan de vormvoorschriften geldend volgens het toepasselijke erfrecht dan wel aan de vormvoorschriften geldend in de lidstaat waar de erfgenaam zijn gewone verblijfplaats heeft.
Het hof bepaalt het volgende: art. 13 en 28 ErfVo moeten aldus worden uitgelegd dat een verklaring van verwerping van een nalatenschap die door een erfgenaam is afgelegd voor het gerecht van de lidstaat van zijn gewone verblijfplaats, naar de vorm geldig is wanneer is voldaan aan de voor dit gerecht geldende vormvereisten en dat het voor de geldigheid ervan niet noodzakelijk is dat die verklaring voldoet aan de vormvereisten van het op de erfopvolging toepasselijke recht.
Het hof was ook gevraagd zich uit te laten over de taal waarin de verklaringen waren gesteld. Deze vraag is door het hof niet beantwoord. Maar ook al stelde het gerecht van de gewone verblijfplaats van de erflater dat zij de brief en de stukken niet in het Nederlands konden lezen, zij dient wel te accepteren dat de verwerping bij het gerecht van de lidstaat van de gewone verblijfplaats van de betreffende erfgenaam is gedaan en kan niet stellen dat de brief als niet ontvangen kan worden aangemerkt, aangezien de brief niet in diens taal was opgesteld. De verordening bevat geen voorschriften over vertalingen van stukken.
De laatste prejudiciële vraag is ook niet met zoveel woorden beantwoord door het hof, maar impliciet is die vraag wel gedeeltelijk beantwoord. Het gerecht van de gewone verblijfplaats van de erflater moet accepteren dat de verwerping gedaan is, als deze correct volgens het recht van de gewnone verblijfplaats van de erfgenaam is uitgevoerd. Welke stukken als bewijs dat de nalatenschap verworpen is, overgelegd dienen te worden, beantwoordde het hof niet. Dat impliceert naar de mening van de auteur ook dat niet om originele stukken gevraagd mag worden.
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel JBN 2022/49.
Naar literatuur overzicht