De overledene wil wat jij wil en dat is toch ook wat de fiscus wil? (FBN 2022/41)
24-10-2022 | Categorie: Literatuur
Prof. mr. dr. B.M.E.M. Schols
Onlangs verscheen een zeer opmerkelijk besluit van het Ministerie van Financiën de dato 15 juni 2022, waarvan de auteur zich afvraagt of dit wel juist is en of dit standpunt in rechte wel stand zal houden. De notarieel-fiscale praktijk wordt ten onrechte opgezadeld met een onwenselijke en overbodige verzwaring van de uitvoering van het populaire fenomeen ‘keuzetestament’. Gelukkig leiden in het moderne erfrecht vele wegen naar Rome.
In september 2013 werd onder de noemer de mening van de Belastingdienst ‘geventileerd’ dat een keuzetestament waarbij een quasi-wettelijke verdeling is opgenomen successierechtelijk niet gevolgd wordt. Later in het jaar kwam de fiscus hierop terug, art. 1 lid 3 SW geldt wél bij quasi-wettelijke verdeling. En zou er nog discussie zijn dan is er ook nog Hof Arnhem-Leeuwarden 9 januari 2018 met betrekking tot de fiscale status van een renteclausule in een ‘quasi-wettelijke verdeling’ waarbij nota bene de inspecteur zich bediende van de navolgende stelling, zulks met het oog op het geschil of tot de verkrijging van belanghebbende terecht een fictief vruchtgebruik is gerekend. Wel is van belang dat eenzelfde situatie thans niet beoordeeld moet worden op basis van het oude art. 1 lid 2 en 5 SW (‘inhoudelijk overeenkomen’), maar op basis van art. 1 lid 3 SW waar het woord ‘uiterste wilsbeschikking’ de hoofdrol speelt.
Hetgeen de Staatssecretaris in het recente besluit meldt over de quasi-wettelijke verdeling is opmerkelijk. Hij verwijst naar het arrest HR 2 januari 1903, PW 9536. Dit arrest geeft echter alleen maar aan dat geen rekening wordt gehouden met zuiver contractuele handelingen tussen deelgenoten na het overlijden. Maar juist bij de quasi-wettelijke verdeling is het vertrekpunt de uiterste wil van de erflater. De erfgenamen moeten dit volgen. Bij disharmonie kunnen zij de verdeling niet blokkeren.
De ware estate planner kiest bij de afwikkeling gewoon een ander keuzepaadje in de uiterste wil, al is het maar een geitenpaadje, oftewel maakt gebruik van andere testamentaire technieken zoals de handmatige ventieltechniek en het afvullegaat om cijfermatig op dezelfde successierechtelijke waarden als gewenst uit te komen. Met het al dan niet aanvaarden van een afvullegaat door de langstlevende kan ook de waarde van een erfrechtelijke vordering (via verrekening van twee geldstromen, afvullegaat ten behoeve van langstlevende en schuld van de langstlevende aan de kinderen wegens overbedeling) beïnvloed worden. In een model quasi-wettelijke verdeling zal overigens ook vaak nog een algemeen keuzelegaattestament opgenomen zijn zodat men in noodgeval ook nog deze route kan kiezen.
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel FBN 2022/41.
Naar literatuur overzicht