Werkt het gesloten stelsel van uiterste wilsbeschikkingen in de rechtspraktijk verstarrend? (WPNR 2022/7381)
26-08-2022 | Categorie: Literatuur
Mr. dr. E. van Wijk-Verhagen
In Nederland kennen wij een gesloten stelsel van uiterste wilsbeschikkingen. Alleen de beschikkingen die in Boek 4 BW zijn geregeld of elders in de wet als zodanig worden aangemerkt, zijn uiterste wilsbeschikkingen. Er wordt aldus een formeel criterium gehanteerd (naast materiële criteria). Een rechtshandeling die niet in het gesloten stelsel past, lijkt, gelet op de strekking van de bepaling, in beginsel nietig. De keuze voor deze limitering komt voort uit onvrede over de materieelrechtelijke omschrijving van een uiterste wil in artikel 4:922 (oud) BW. In de literatuur bestaat discussie over de wenselijkheid van het gesloten stelsel. In dit artikel ligt de focus op de rechtspraak. Daarin heeft het gesloten stelsel van uiterste wilsbeschikkingen zich namelijk recentelijk meermaals doen gevoelen. De recente (gepubliceerde) rechtspraak lijkt in te delen in twee groepen van gevallen. Bij de eerste groep van gevallen gaat het om testamentaire clausules tot het inschakelen van de kantonrechter. Het gesloten stelsel van uiterste wilsbeschikkingen kan dan verstarrend werken. Of de rechtsontwikkeling daadwerkelijk wordt geremd, hangt (onder andere) af van de opstelling van de rechter. De uitspraken uit deze groep laten geen bestendige lijn zien. De notaris doet er dan ook verstandig aan om een dergelijke clausule zelf expliciet vorm te geven als een testamentaire last of een bewind.
De tweede groep behelst situaties waarin het wegens omstandigheden niet tot een uiterste wilsbeschikking in de vereiste vorm is gekomen, maar waarbij er aanwijzingen zijn dat de erflater andere, afwijkende erfrechtelijke wensen had dan die volgen uit het versterferfrecht of een eerdere uiterste wil. Het is de vraag of het hier wel gaat om een typische groep van gevallen ten aanzien van het gesloten stelsel van uiterste wilsbeschikkingen. Het draait namelijk eigenlijk over de vraag of het vasthouden aan het notariële vormvereiste onder omstandigheden niet te hard is. Onder bijzondere omstandigheden zou een contra legem billijkheidscorrectie niet moeten zijn uitgesloten. Het gaat er uiteindelijk om dat recht wordt gedaan aan de (werkelijke) uiterste wil van de erflater.
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel WPNR 2022/7381.
Naar literatuur overzicht