Zaaksvervanging en vermogensallocatie in het huwelijksvermogensrecht (WPNR 2021/7351)
01-02-2022 | Categorie: Literatuur
Mr. dr. T.H. Sikkema
De auteur gaat in op een specifiek aspect van vermogensallocatie in het huwelijksvermogensrecht. Het gaat om de vermogensallocatie bij opvolgende (deel)verkrijgingen in hetzelfde goed. Centraal staat de vraag in hoeverre ten gevolge van de toepassing van de zaaksvervangingsregeling van art. 1:95 BW door een echtgenoot verkregen aandelen in dezelfde onroerende zaak dienen te worden toegewezen aan de huwelijksgemeenschap en/of aan eigen vermogen. Het antwoord op deze vraag hangt mede samen met de aard van de verkrijgingstitel en de visie op het zogenaamde goederenrechtelijke eenheidsbeginsel dat aan de zaaksvervangingsregeling van art. 1:95 BW ten grondslag ligt.
Bij de formulering van een antwoord heeft de auteur de criteria die aan de zaaksvervangingsregeling van art. 1:95 BW ten grondslag liggen - het ‘meer dan-de-helft’-criterium, het goederenrechtelijke eenheidsbeginsel en het verbod op ‘vliegend’ onroerend goed - zoveel mogelijk geëerbiedigd. Als resultaat hiervan stelt hij voor de zaaksvervangingsregeling per verkrijging toe te passen. De toepassing van de zaaksvervangingsregeling wordt daarmee beperkt tot het object van iedere afzonderlijke (al dan niet gezamenlijke) verkrijging. Dit geldt zowel voor de opvolgende verkrijging krachtens koop als krachtens verdeling. De oorzaak van het feit dat het gebruik van deze titels niet per definitie tot dezelfde uitkomst leidt, is gelegen in de onderscheiden omvang van hetgeen krachtens deze titels goederenrechtelijk wordt verkregen.
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel WPNR 2021/7351.
Naar literatuur overzicht