Certificering en de duurzame scheiding van zeggenschap en belang: een (on)eindig huwelijk? (VFP 2021/34)
01-07-2021 | Categorie: Literatuur
Mr. dr. A.E. de Leeuw en mr. W.A. van Duren
Binnen de familiecontext kan het met het oog op bijvoorbeeld een toekomstig overlijden of een beoogde bedrijfsopvolging wenselijk zijn om de juridische gerechtigdheid (zeggenschap) en het economische belang bij het familievermogen van elkaar te scheiden. Een van de manieren waarop een dergelijke scheiding kan worden bereikt is certificering. Certificering is kort gezegd een overeenkomst waarbij de ene partij (hierna ook aangeduid als ‘insteller’), in het hiervoor geschetste scenario de pater familias, vermogen overdraagt aan (doorgaans) een stichting administratiekantoor (hierna ‘STAK’), tegen uitreiking van certificaten. In familiale context wordt met certificering regelmatig een duurzame scheiding van de juridische gerechtigdheid en het economisch belang beoogd. Deze duurzame scheiding kan worden bewerkstelligd door te bepalen dat de certificering in beginsel niet zelfstandig, dat wil zeggen zonder medewerking van de STAK, door de certificaathouder ongedaan kan worden gemaakt. De certificaten zijn alsdan niet-royeerbaar.
Denkbaar is dat de opvolgende certificaathouder, al dan niet tevens legitimaris van de insteller, ondanks het niet-royeerbaar zijn van de certificaten zal proberen om decertificering af te dwingen. De auteurs bespreken een drietal denkbare routes daartoe, te weten:
- het aanmerken van de administratievoorwaarden als algemene voorwaarden en uit dien hoofde vernietigen van de bepaling dat de certificaten niet-royeerbaar zijn;
- een beroep op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:248 BW; en
- een beroep op de legitieme portie.
Het is onder omstandigheden voor een certificaathouder en/of legitimaris mogelijk om een decertificering af te dwingen. Voorbeelden van een geslaagde poging daartoe in de jurisprudentie beperken zich tot een beroep op de redelijkheid en billijkheid, welk beroep slechts in een zeer gering aantal gevallen door de rechter is gehonoreerd. Aangezien bij deze beoordeling een belangenafweging een rol speelt, kan de insteller van de certificering dit risico beperken door duidelijk vast te leggen met welke doelen de certificering in het leven is geroepen. Zo kan een brede – doch uiteraard realistische – doelomschrijving het risico verminderen dat de ratio achter de certificering kan komen te vervallen.
Het risico van een geslaagd beroep op vernietiging van de bepaling van niet-royeerbaarheid kan daarnaast gemitigeerd worden door te voorzien in een geschillenregeling, door het instellen van een vergadering van certificaathouders om deze zo in meer of mindere mate inspraak te geven in de aangelegenheden en de organisatie van de STAK, alsmede door te voorzien in een regeling voor het (doen) toetsen van het handelen van het STAK-bestuur door de certificaathouders, met als uiterste remedie het vervangen van het bestuur. Dit biedt mogelijkheden om conflicten tussen de certificaathouder en het bestuur op te lossen zonder te decertificeren en daarmee de bescherming van het gecertificeerde vermogen geheel te laten wegvallen.
Tot slot merken de auteurs op dat de mogelijkheden om de certificering indirect onder druk te zetten met een beroep op de legitieme portie beperkt kunnen worden door de certificaten door een legitimaris te laten verkrijgen als erfgenaam. Veelal zal de duurzame scheiding van zeggenschap en economisch belang derhalve stand kunnen houden, waarmee certificering een zeer geschikte rechtsfiguur is om vermogen te beschermen en gedurende langere tijd bijeen te houden c.q. in stand te houden.
Wanneer u een abonnement heeft op VFP via Kluwer Navigator, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel VFP 2021/34.
Naar literatuur overzicht