De legitimaris, de bezwaarde partner en art. 4:87 lid 5 BW (JBN 2021/38)
30-09-2021 | Categorie: Literatuur
Mr. P.J.F.M. Le Cat
Een man overlijdt, zijn partner is enig – bezwaarde – erfgename, zij aanvaardt zuiver. Erflater heeft een van zijn kinderen (een zoon) onterfd. De zoon doet een beroep op zijn legitieme, die ingevolge art. 4:82 BW pas opeisbaar is na het overlijden van de partner. De partner heeft de nalatenschap van vader ‘verteerd’, hetgeen haar overigens volgens het testament van erflater was toegestaan. Na het overlijden van de partner kan de legitieme vordering niet volledig worden afgelost uit hetgeen van erflaters nalatenschap resteert. Nu de partner de nalatenschap van erflater zuiver had aanvaard, meent de onterfde zoon het restant bij de erfgenamen van de partner te kunnen opeisen. Rechtbank en hof wijzen de vordering af. Maar waarom komt art. 4:87 lid 5 BW in de uitspraken niet voor?
Art. 4:87 lid 5 BW bepaalt dat de echtgenoot of andere levensgezel van de erflater met zijn gehele vermogen aansprakelijk is voor de schuld aan de legitimaris:
- ook als hij de nalatenschap beneficiair had aanvaard;
- voor zover de schuld aan een legitimaris ten laste komt van het erfdeel van die echtgenoot of andere levensgezel;
- de voldoening van genoemde schuld van de legitimaris eerst kan worden verlangd op een met toepassing van art. 4:81 lid 2, 82 of 83 BW vast te stellen tijdstip.
Komt de vordering ‘ten laste van’ de andere levensgezel als er sprake is van een tweetrapsmaking? Gelet op het feit dat de partner tot enig erfgename is benoemd, lijdt dat geen twijfel, gerekend naar het moment van het overlijden van erflater. Ziet men af van het aspect van de tweetrapsmaking, dan is de ratio van art. 4:87 lid 5 BW redelijk, dat de afrekening van de legitieme vordering plaatsvindt bij het overlijden van de andere levensgezel en dan ook over de door hem/haar nagelaten bezittingen. Het hof ontkracht het argument van de onterfde zoon dat de zuivere aanvaarding door de partner na haar overlijden nog gevolgen had voor haar kinderen en stelt dit in de uitspraak centraal. De onterfde zoon had art. 4:87 lid 5 BW in stelling kunnen brengen. Onduidelijk is echter of de nalatenschap van de partner voldoende verhaal bood.
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel JBN 2021/38.
Naar literatuur overzicht