Art. 1:88 lid 5 BW en de coöperatie (JBN 2021/54)
29-12-2021 | Categorie: Literatuur
Mr. A. Folmer
Art. 1:88 lid 1 sub c BW regelt dat een echtgenoot de toestemming behoeft van de andere echtgenoot wanneer hij / zij zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde sterk maakt dan wel zich tot zekerheidstelling voor de schuld van een derde verbindt. Dit is alleen niet het geval indien een echtgenoot dit doet in de normale uitoefening van zijn / haar bedrijf. Lid 5 van art. 1:88 BW kent een soortgelijke uitzondering voor een bestuurder van een naamloze vennootschap of besloten vennootschap die daarvan alleen of tezamen met zijn medebestuurders de meerderheid van de aandelen houdt. De coöperatie wordt hier niet genoemd. Leent deze bepaling zich voor analoge toepassing op de coöperatie? Deze vraag deed zich voor in de casus die voorlag in de uitspraak van hof Den Bosch 13 juli 2021.
In alle zaken waar art. 1:88 lid 1 sub c en lid 5 BW aan de orde is, moet steeds een afweging worden gemaakt tussen de zogenaamde gezinsbescherming en het niet onnodig belemmeren van een vlot handelsverkeer. Hof Den Bosch heeft art. 1:88 lid 5 BW zo geïnterpreteerd dat ook een coöperatie die materieel aan de voorwaarden voldoet, valt onder de uitzondering op het toestemmingsvereiste. Het zou de auteur niet verbazen als dit arrest navolging zou krijgen.
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel JBN 2021/54.
Naar literatuur overzicht