Overdrachtsbelasting – verdeling tussen samenwoners (FBN 2021/51)
31-10-2021 | Categorie: Literatuur
Mr. J.C. van Straaten
Het arrest van HR 11 juni 2021 roept vragen op. De vrijstelling van overdrachtsbelasting bij verkrijging krachtens verdeling tussen samenwoners blijkt ook te gelden als de verkregen onroerende zaak juridisch voor 100% eigendom is van een van de samenwoners maar economisch door beide samenwoners gezamenlijk was verkregen (40%-60%).
Het arrest heeft betrekking op de toepassing van de samenwonersvrijstelling van art. 15 lid 1 sub g WBR. De Hoge Raad besliste dat ook plaats kan zijn voor toepassing van de samenwonersvrijstelling in het volgende geval:
- de onroerende zaak – daaronder medebegrepen een recht waaraan een onroerende zaak is onderworpen – is in het verleden door een van de samenwoners juridisch verkregen en die samenwoner is al die tijd de enige juridische eigenaar gebleven;
- deze verkrijging is destijds gepaard gegaan met gelijktijdige verkrijging door de andere samenwoner van de economische eigendom van een aandeel in de onroerende zaak.
In een dergelijk geval is volgens de Hoge Raad voldaan aan de voor toepassing van de samenwonersvrijstelling geldende voorwaarde dat de onroerende zaak gezamenlijk is verkregen en is de vrijstelling bij verdeling van toepassing, ook op de verkrijging van niet gemeenschappelijke juridische eigendom, aangenomen dat wat de economische eigendom betreft ook aan de bandbreedte-eis wordt voldaan (40%-60%) en dat sprake is van verdeling. In de onderhavige procedure was een en ander in feitelijke instanties nog niet vastgesteld. Daarom heeft de Hoge Raad de zaak verwezen naar het hof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing van de zaak.
De juridische eigendom lift volgens de Hoge Raad als het ware mee op de verdeling van de economisch eigendom. De motivering van de Hoge Raad overtuigt de auteur niet. Heeft de andere benadering waarvoor de Hoge Raad in dit arrest kiest misschien ook gevolgen voor de toepassing van andere bepalingen van de WBR, zoals art. 3 lid 1 sub b, art. 7, art. 12 en art. 15 lid 1 sub f WBR. Gelet op de motivering van de Hoge Raad houdt de auteur het erop dat de betekenis van de uitspraak beperkt is tot toepassing van de samenwonersvrijstelling en alleen opgaat in een geval als zich voordeed in de casus.
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel FBN 2021/51.
Naar literatuur overzicht