Het mysterie van de zoekgeraakte ontbonden huwelijksgemeenschap opgelost (FBN 2021/60)
29-12-2021 | Categorie: Literatuur
Mr. dr. R.E. Brinkman
Op grond van art. 3 lid 1 sub b WBR is geen overdrachtsbelasting verschuldigd bij een verdeling van een ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. Verdwijnt deze gemeenschap als een echtgenoot overlijdt en de langstlevende echtgenoot krachtens een tweetrapsmaking erfgenaam is? Onlangs heeft hof Arnhem-Leeuwarden deze vraag ontkennend beantwoord.
Het hof schept helderheid: als er een huwelijksgemeenschap wordt ontbonden en de langstlevende voor de helft tot die huwelijksgemeenschap voorwaardelijk gerechtigd is (en tot de andere helft onvoorwaardelijk), blijft de ontbonden huwelijksgemeenschap bestaan zolang deze niet verdeeld wordt. Wordt de voorwaarde vervuld waaronder de langstlevende tot de helft van de ontbonden huwelijksgemeenschap gerechtigd was, dan bestaat er een ontbonden huwelijksgemeenschap tussen de langstlevende en de verwachters (die dan onvoorwaardelijk gerechtigd zijn tot de helft van de ontbonden huwelijksgemeenschap op grond van het erfrecht). Zoals iedere ontbonden huwelijksgemeenschap (en de nalatenschap die de helft van die ontbonden huwelijksgemeenschap omvat), kan (kunnen) ook deze gemeenschap(pen) op grond van art. 3 WBR vrij van overdrachtsbelasting verdeeld worden. Daarmee is het mysterie van de door de rechtbank zoekgemaakte ontbonden huwelijksgemeenschap door het hof weer opgelost.
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel FBN 2021/60.
Naar literatuur overzicht