Kwantificering van een belastinglatentie bij echtscheiding en nalatenschap (FTV 2021/25)
31-08-2021 | Categorie: Literatuur
Mr. dr. M.H.M. van Oers
Er verschijnen geregeld rechterlijke uitspraken waarin de kwantificering van latente belastingschulden een civiel geschilpunt is bij een nalatenschap of echtscheiding. De rechterlijke instanties varen niet allemaal dezelfde koers. Soms gaat de rechter uit van een nominaal tarief, soms van een contant tarief. Er wordt al vele jaren geschreven over de vraag of een latente belastingschuld op de contante of nominale waarde gesteld moet worden. Het standpunt van al deze schrijvers is niet eenduidig. In dit artikel wordt verdedigd dat het bij een belastinglatentie gaat om een contant tarief, behalve bij stamrechten waarbij een nominaal tarief geldt. De auteur geeft eerst aan wat wordt bedoeld met een contant of nominaal tarief. Daarna komen achtereenvolgens aan bod:
- de latente Vpb-schuld;
- de latente AB-schuld;
- de latente IB-schuld inzake een onderneming;
- de latente IB-schuld inzake periodieke uitkeringen;
- het exclusieve recht van degene die de aandelen overneemt om de AB-claim bij echtscheiding door te schuiven.
Voorts gaat de auteur in op de vraag welke stroming (contant of nominaal) de rechtspraak en wetgever aanhangen. In de loop der tijd hebben zich ook veel schrijvers over de kwestie uitgelaten.
Een algemeen contant tarief bestaat niet, omdat de latente belastingschuld uitgedrukt in een percentage van de waarde casusspecifiek is. De latente Vpb-schuld, AB-schuld en IB-ondernemingsschuld relateren aan een contant tarief. De reden is dat het gaat om belastingschulden die pas in de toekomst betaald gaan worden. Bij stamrechten moet het nominale tarief over de afkoopwaarde worden toegepast indien het ‘globaal actuarieel evenwicht’ aanwezig is. Niet alle schrijvers denken hier hetzelfde over. Er is een aantal schrijvers dat ook bij een latente Vpb-schuld, AB-schuld en IB-ondernemingsschuld wil uitgaan van het nominale tarief.
De Hoge Raad hanteert een contant tarief voor de latente Vpb-schuld en IB-ondernemingsschuld. Bij stamrechten gaat hij uit van een nominaal tarief; waarschijnlijk is dat op zich juiste oordeel gebaseerd op een ondeugdelijke grond. De Hoge Raad heeft zich nog niet uitgesproken over de AB-latentie. De praktijk en wetenschap kijken reikhalzend uit naar het standpunt hierover.
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel FTV 2021/25.
Naar literatuur overzicht