Testamentaire ‘rechtersbepalingen’ en de gesloten stelsels van uiterste wilsbeschikkingen en verzoekschriftprocedures
31-10-2021 | Categorie: Literatuur
Prof. mr. J.W.A. Biemans
Recentelijk zijn van de hoven Den Haag en Amsterdam uitspraken verschenen over de rechtsgeldigheid van bepalingen in uiterste wilsbeschikkingen waarin aan de (kanton)rechter een rol wordt toebedeeld. In het testament waarover het hof Amsterdam diende te oordelen, luidde de clausule: ‘Op grond van bijzondere omstandigheden kan op verzoek van de executeur of een of meer van mijn erfgenamen voor bepaalde of onbepaalde tijd de [beloning van de executeur ter hoogte van 1%] anders worden geregeld. Ik bepaal dat dit verzoek aan de kantonrechter te Amsterdam zal moeten worden gericht, die zal beslissen in hoogste ressort.’ Het hof Den Haag diende te oordelen over een testamentair beding in het kader van een quasi-wettelijke verdeling op grond waarvan de (kanton)rechter ‘naar aanleiding van een daartoe strekkend gezamenlijk verzoek van de gerechtigden’ tot de niet-opeisbare geldvorderingen op de langstlevende wordt verzocht te bepalen dat deze geldvorderingen opeisbaar worden, voor zover door bedoelde uitkering de verzorging van ‘mijn echtgenote’ niet in gevaar komt. Eerder diende het hof Arnhem-Leeuwarden te oordelen over een testamentaire bepaling op grond waarvan de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement van de laatste woonplaats van de erflater (of, indien buiten Nederland gelegen, de kantonrechter te Arnhem) een deskundige zou benoemen, die op zijn beurt de goederen en de schulden van de nalatenschap zou waarderen, indien daarover ‘in onderling overleg’ (tussen erfgenamen en legataris) geen overeenstemming zou worden bereikt.
Deze testamentaire clausules hebben gemeenschappelijk dat de erflater bepaalt dat – door de erfgenamen, legataris en/of executeur – om een beslissing van de (kanton)rechter kan worden gevraagd, onder andere indien partijen niet onderling tot overeenstemming kunnen komen. Dergelijke testamentaire bepalingen kunnen voor de (notaris en) erfgenamen ‘gebruiksvriendelijk’ overkomen. De kern van de vraag is of dergelijke bepalingen in strijd zijn met het gesloten stelsel van uiterste wilsbeschikkingen in het erfrecht; en zo niet, of dergelijke bedingen in strijd zijn met het gesloten stelsel van verzoekschriftprocedures, indien de wet in een dergelijke procedure niet voorziet? In de rechtspraak worden deze vragen verschillend beantwoord.
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel FTV 2021/30.
Naar literatuur overzicht