Schenk- en terugleenconstructie wordt aangemerkt als ‘papieren’ schenking (JBN 2021/14)
30-04-2021 | Categorie: Literatuur
Mr. P. Blokland
Een bij onderhandse akte aangegane schenking ter zake des doods vervalt bij het overlijden van de schenker, voor zover deze niet reeds tijdens het leven van de schenker is uitgevoerd.
De vraag wanneer een schenking reeds tijdens leven is uitgevoerd stond centraal in de in dit artikel te behandelen uitspraak van Rechtbank Noord-Holland van 4 september 2020; er werd wel geld aan de begiftigden overgemaakt, maar dit werd door hen vrijwel meteen weer aan de schenkers teruggeleend. De rechtbank kwalificeert dit samenstel van rechtshandelingen als een (niet bij leven uitgevoerde) schenking ter zake des doods.
In de praktijk wordt steeds weer geprobeerd onder het vormvereiste van art. 7:177 lid 1 BW uit te komen. Als een kind aan een ouder geld uitleent, kan, ook als dat geld ooit door de ouder aan het kind is geschonken, worden volstaan met het betalen van een zakelijke rente die (zeker momenteel) veel lager is dan 6%. Maar de geldlening moet dan wel, anders dan in de onderhavige casus, los staan van de oorspronkelijke schenking, en dat is niet het geval als het geld, zoals in de casus waarover de rechtbank besliste, in korte tijd ‘heen en weer flitst’, zodat, in de bewoordingen van de inspecteur, uit de feitelijke gang van zaken moet worden afgeleid dat partijen de bedoeling hebben gehad om een schuld te creëren (en niet om bij leven daadwerkelijk vermogen aan de kinderen te laten toekomen).
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel JBN 2021/14.
Naar literatuur overzicht