Het eenheidsbeginsel bij erfrechtelijke verkrijgingen en giften nader beschouwd (JBN 2021/9)
16-03-2021 | Categorie: Literatuur
Prof. dr. B.E. Reinhartz
Uit een uitspraak van de Hoge Raad uit 2017 lijkt te volgen dat een goed dat krachtens erfrecht wordt verkregen door een echtgenoot, altijd óf geheel in óf geheel buiten de gemeenschap moet vallen. Dit vanwege het eenheidsbeginsel in het goederenrecht. Of bestaan daarop toch uitzonderingen?
Om de vraag te beantwoorden of het niet denkbaar is dat een goed toch deels privé en deels gemeen wordt verkregen, is het noodzakelijk om onderscheid te maken tussen het oude (voor 2018 geldende) en het nieuwe huwelijksvermogensrecht (de beperkte gemeenschap) omdat er verschillen bestaan hoe aanbrengsten en verkrijgingen krachtens erfrecht en gift worden gekwalificeerd.
Het blijft een heel ingewikkelde materie, de combinatie van het oude dan wel het nieuwe art. 1:94 BW met het algemene goederenrecht, gemixt met uitsluitingsclausules en de regels van de zaaksvervanging. Desondanks is het noodzakelijk om een aantal casusposities te onderscheiden om tot een juiste kwalificatie van de ontvangen goederen te komen; ten eerste omdat de verschillende wegen verschillende uitkomsten hebben die in de advisering aan cliënten moeten worden meegenomen. Daarnaast moet bij de ontbinding van de huwelijksgemeenschap van de ontvanger immers steeds worden vastgesteld wat daartoe behoort (om nog maar te zwijgen over eventuele vergoedingsrechten waar ik slechts zijdelings aandacht aan heb besteed) en wat in de verdeling van die gemeenschap moet worden meegenomen. Een verantwoordelijke taak voor de daarbij betrokken juristen.
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel JBN 2021/9.
Naar literatuur overzicht