De zaak E.E. van het Europese Hof van Justitie – een leerzame casus voor de Nederlandse notaris (JBN 2021/5)
16-03-2021 | Categorie: Literatuur
Mr. S.H. Heijning en mr. B.F.P. Lhoëst
Op 16 juli 2020 heeft het Europese Hof van Justitie uitspraak gedaan in de E.E.-zaak. De goed leesbare conclusie van de advocaat-generaal M. Campos Sánchez-Bordona is op 26 maart 2020 gepubliceerd. In de E.E.-zaak komen een aantal zaken aan de orde over de toepassing van de EU Erfrechtverordening die voor de Nederlandse notaris interessant zijn, waaronder de vragen wanneer er sprake is van een ‘erfopvolging met grensoverschrijdende gevolgen’, wat het begrip ‘gewone verblijfplaats’ inhoudt en of en wanneer de notaris een ‘gerecht’ is in de zin van de Erfrechtverordening.
Wat leert men uit de E.E.-zaak? De aangezochte autoriteit voor de afgifte van een (Europese) verklaring van erfrecht dient zelf te beoordelen of de nalatenschap een internationaal karakter heeft. Het Europese Hof van Justitie geeft nadere handvaten hoe de autoriteit de gewone verblijfplaats van de erflater kan vaststellen. De erflater mag geen twee gewone verblijfplaatsen bezitten. De Litouwse notaris is geen gerecht en is daarom ook niet gebonden aan de bevoegdheidsregels voor de afgifte van de interne verklaring van erfrecht, die bovendien in de andere EU-lidstaten als authentieke akte kan worden erkend. Ook de Nederlandse notaris wordt naar de mening van de auteurs niet als gerecht aangemerkt. In uiterste wilsbeschikkingen opgemaakt voor 17 augustus 2015 die niet een duidelijke rechtskeuze inhouden, kan ook de fictie van art. 83 lid 4 van de verordening een oplossing geven. Vervolgens heeft die fictie ook gevolgen voor de bevoegdheid van de rechter in het geschil.
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel JBN 2021/5.
Naar literatuur overzicht