Misbruik van omstandigheden bij het doen van een schenking (JBN 2021/2)
16-03-2021 | Categorie: Literatuur
Mr. J.I. Driessen-Kleijn
Het doen van een schenking is een rechtshandeling waarvoor een op het beoogde rechtgevolg gerichte wil is vereist, art. 3:33 BW. Bij een wilsgebrek is de schenking vernietigbaar. Een van de wilsgebreken is, naast bedreiging en bedrog, het tot stand komen van de schenking door misbruik van omstandigheden, art. 3:44 lid 1 BW. In lid 4 van dit artikel wordt omschreven wanneer misbruik van omstandigheden aanwezig is. Indien een schenker een door hem gedane schenking wil vernietigen op grond van misbruik van omstandigheden, ligt de bewijslast dat daarvan geen sprake is geweest op de begiftigde, art. 7:176 BW. Dit is anders indien van de schenking een notariële akte is opgemaakt of deze verdeling van de bewijslast in de gegeven omstandigheden in strijd met de eisen van de redelijkheid en billijkheid zou zijn.
De rechter dient uitdrukkelijk verantwoording af te leggen over zijn oordeel dat op grond van de gestelde feiten de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat de bewijslast wordt omgekeerd. De wetgever wijst daarbij op het geval dat alleen de schenker over het bewijsmateriaal beschikt of dat zijn betoog zo onwaarschijnlijk is dat voorlopige aanvaarding ervan de wederpartij in een onredelijke bewijspositie zou brengen. Er zullen dus voldoende feitelijke omstandigheden gesteld moeten worden, voordat de rechter een gerechtvaardigd oordeel kan geven om de bewijslast van art. 7:176 BW op de schenker te leggen.
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel JBN 2021/2.
Naar literatuur overzicht