Is er een verschil tussen fiscale en civiele belastinglatenties? (FBN 2021/13)
15-03-2021 | Categorie: Literatuur
Mr. dr. C.G. Dijkstra
De hoogte van de belastinglatentie is een thema dat in een groot aantal situaties tot discussie leidt of kan leiden. Hierbij kan gedacht worden aan de verdeling van een huwelijkse gemeenschap of van een nalatenschap, de afwikkeling van een periodiek of finaal verrekenbeding, maar bijvoorbeeld ook de overname van een onderneming. Onlangs is in een hofprocedure in verband met de verdeling van een nalatenschap de ‘IB-latentie’ vastgesteld op de nominale waarde van 25%, terwijl in de fiscale aangifte slechts rekening mocht worden gehouden met een latentie van 6,25%. Is dit een werkbaar onderscheid en hoe dient hier mee te worden omgegaan?
Met een belastinglatentie dient rekening te worden gehouden indien de waarde van de onderneming of van de aandelen die overgaan, wordt beïnvloed door het feit dat in de toekomst nog belasting moet worden betaald over het verkregene. In het geval van de overgang van aandelen in bijvoorbeeld een BV kan er zowel sprake zijn van een vennootschapsbelastinglatentie ten aanzien van de meerwaarde van de in de onderneming aanwezige activa als van een inkomstenbelastinglatentie in verband met de meerwaarde van de aandelen ten opzichte van de fiscale verkrijgingsprijs. Het is van belang om onderscheid te maken tussen beide vormen van latentie. Daarnaast zal het naar de mening van de auteur over het algemeen zo zijn dat een vennootschapsbelastinglatentie eerder tegen de contante waarde kan worden gewaardeerd, omdat deze claim vaak oneindig kan worden doorgeschoven. Voor de inkomstenbelastingclaim worden deze (oneindige) doorschuifmogelijkheden in de praktijk steeds minder, omdat bij overlijden sowieso dient te worden afgerekend over het aanwezige beleggingsvermogen. Het hanteren van het nominale tarief ligt dan ook steeds meer voor de hand.
Tot de Hoge Raad zich expliciet uitlaat over het te hanteren latentiepercentage in het kader van de verdeling van nalatenschap of van een huwelijkse gemeenschap, zal hier discussie over blijven bestaan. Het verdient dan ook aanbeveling om expliciet in de huwelijkse voorwaarden of het testament op te nemen van welk latentiepercentage dient te worden uitgegaan. Het hanteren van het nominale tarief ligt in ieder geval voor de inkomstenbelastinglatentie voor de hand.
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel FBN 2021/13.
Naar literatuur overzicht