Vijf jaar Erfrechtverordening: IPR-erfrecht in de rechtspraak (WPNR 2020/7291)
15-12-2020 | Categorie: Literatuur
Prof. mr. dr. P. Vlas en mr. M. Zilinsky
Op 17 augustus 2020 is de Erfrechtverordening (ErfVo) vijf jaar van toepassing. Dit eerste lustrum is voor de auteurs aanleiding de rechtspraak over het IPR-erfrecht van de afgelopen vijf jaar nader te beschouwen. Rechtspraak over de ErfVo is vooralsnog beperkt, maar het Hof van Justitie van de EU (HvJEU) heeft reeds een aantal prejudiciële beslissingen over de uitleg van de ErfVo gegeven, die in dit artikel ook aan de orde komen.
Rechtspraak over IPR-erfrecht is schaars, omdat de auteurs vermoeden dat de notaris in de meeste gevallen wel in staat is eventuele gerezen geschillen tussen erfgenamen op te lossen. Over de Erfrechtverordening heeft het HvJEU een aantal prejudiciële beslissingen gewezen, meestal op verzoek van rechterlijke autoriteiten van lidstaten waarin het systeem geldt dat de afwikkeling van de nalatenschap plaatsvindt door tussenkomst van een rechter, zoals dat het geval is in Duitsland (zie de arresten Brisch, Mahnkopf en Oberle die zijn gewezen naar aanleiding van prejudiciële vragen van de Duitse rechter). Het belang van deze beslissingen van het HvJEU is vooralsnog voor de Nederlandse notariële praktijk gering, met uitzondering van het besproken Oberle-arrest. Die uitspraak zorgt ervoor dat de notaris bij het afgeven van een nationale verklaring van erfrecht erop bedacht moet zijn dat geen sprake is van een nalatenschap met internationale elementen, omdat anders de vraag moet worden beantwoord of de notaris wel bevoegd is tot het afgeven van de nationale verklaring van erfrecht. Voor het overige lijkt de praktijk met de ErfVo uit de voeten te kunnen en dat is geruststellend.
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel WPNR 2020/7291.
Naar literatuur overzicht