De bezitseis in de bedrijfsopvolgingsfaciliteit SW 1956 (FBN 2020/55)
15-12-2020 | Categorie: Literatuur
Dr. A. Rozendal
De fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten leveren een gestage stroom aan jurisprudentie op. Dit geldt met name voor de toepassing van deze faciliteiten op de verkrijging van aandelen in vennootschappen. De Hoge Raad heeft op 29 mei 2020 twee interessante arresten gewezen inzake de zogenoemde bezitseis. Deze eis houdt kort gezegd in dat de voorwaardelijke vrijstelling in de Successiewet 1956 alleen van toepassing is als de erflater of schenker gedurende één respectievelijk vijf jaar aanmerkelijkbelanghouder is én de betreffende vennootschap gedurende deze periode een onderneming drijft.
De arresten maken maar weer eens duidelijk dat de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten in de praktijk tot veel discussies leiden. Deze discussies zien niet alleen op de vraag of sprake is van het drijven van een onderneming (met name bij de kwalificatie van verhuurd vastgoed), maar ook op de andere voorwaarden van de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten, zoals de bezitseis. Wil men met succes een beroep kunnen doen op de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten dan is het van groot belang goed in kaart te brengen of aan alle voorwaarden is voldaan.
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel FBN 2020/55.
Naar literatuur overzicht