De verhouding tussen privévermogen, consumptieve bestedingen en zaaksvervanging (FTV 2020/30)
15-12-2020 | Categorie: Literatuur
Mr. dr. R.E. Brinkman
In dit artikel wordt ingegaan op de huwelijksvermogensrechtelijke verhouding tussen privévermogen (art. 1:94 lid 2 en 7 BW), consumptieve bestedingen, waaronder die ter zake van de kosten van de huishouding (art. 1:84 BW) en zaaksvervanging (art. 1:95 BW). Daartoe wordt de uitspraak van de Hoge Raad van 5 april 2019 aan een close reading onderworpen. Wat betekenen de verschillende overwegingen van de Hoge Raad voor ons systeem van het huwelijksvermogensrecht (mede in het kader van de rechtsbetrekkingen tussen de echtgenoten)? Allereerst worden de belangrijke overwegingen van het arrest besproken en de vragen die deze oproepen over bovengenoemde verhouding. Vervolgens wordt ingegaan op de récompense van de gemeenschap jegens het privévermogen.
Er blijft genoeg stof tot nadenken en procederen, of nog liever mediëren, over na het arrest van de Hoge Raad van 5 april 2019. Open vragen zijn wat consumptieve bestedingen precies zijn en of er ook reprises ontstaan als er met privévermogen wordt ‘geconsumeerd’. Wel heeft de Hoge Raad duidelijkheid geschapen over de verhouding tussen het privévermogen, zaaksvervanging en consumptieve bestedingen, in die zin dat bij consumptieve bestedingen a) sprake is van de voldoening van gemeenschapsschulden, b) (bij besteding vanuit het privévermogen) geen sprake is van zaaksvervanging en c) (bij besteding vanuit het privé-inkomen of privévermogen) in geval van kosten van de huishouding een vergoedingsrecht niet in de sleutel van het huwelijksvermogensrecht – via een reprise – maar in die van de rechtsbetrekkingen – via vorderingen van (het privévermogen van) de ene echtgenoot op (het privévermogen van) de andere echtgenoot – geplaatst moet worden. Ook lijkt uit de overweging van de Hoge Raad voort te vloeien dat schulden betreffende privégoederen, die vallen onder het begrip kosten van de huishouding, geen privéschulden (art. 1:94 lid 7 onderdeel a BW), maar gemeenschapsschulden zijn. De uitspraak van de Hoge Raad laat volgens de auteur zien dat het huwelijksvermogensrecht, in samenhang met de rechtsbetrekkingen tussen echtgenoten, er wederom niet eenvoudiger en eenduidiger op wordt. Wordt het niet tijd voor het afschaffen van de gemeenschap van goederen en de overgang op een eenvoudiger stelsel van gescheiden vermogens (met een verrekenstelsel)?
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel FTV 2020/30.
Naar literatuur overzicht