De wil tot bevoordeling (FTV 2020/22)
02-11-2020 | Categorie: Literatuur
Prof. mr. N.C.G. Gubbels
Van een schenking of gift is sprake als er is voldaan aan drie voorwaarden: een verarming, een verrijking en de bevoordelingsbedoeling. De laatste voorwaarde – ook wel het vrijgevigheidsvereiste genoemd – levert in de literatuur en in de praktijk de meeste discussie op. Onlangs heeft de Hoge Raad het oordeel van het hof dat er geen sprake was van een bevoordelingsbedoeling met art. 81 RO afgedaan. In dit artikel bespreekt de auteur deze casus. Hoewel de casus een civielrechtelijk onderwerp betreft, de schenking in het kader van de legitieme portie, is het belang daarvan ruimer. In art. 1 lid 7 SW wordt immers voor het begrip schenking verwezen naar het civielrechtelijke giftbegrip. De casus – en de uitkomst daarvan – is dus niet alleen voor civilisten maar ook voor fiscalisten interessant.
De auteur schetst eerst de casus van het arrest. Daarna gaat zij in op de vraag of de verwerping van de nalatenschap een gift kan inhouden. Vervolgens schetst de auteur op welke wijze de bevoordelingsbedoeling door de Hoge Raad en in recente lagere rechtspraak wordt uitgelegd.
Hoewel de Hoge Raad volgens de auteur duidelijk heeft aangegeven hoe deze toets moet worden aangelegd, sluit de motivering bij de feitelijke rechterlijke instanties daar niet altijd bij aan. In de lagere rechtspraak wordt op zijn minst de schijn gewekt dat voor de bevoordelingsbedoeling ook de motieven van de schenker – respectievelijk eigenbelang en een belastingbesparing – van belang zijn. Omdat de Hoge Raad de besproken hofuitspraak afdoet met art. 81 RO, blijft helaas onduidelijk of de Hoge Raad zich in de motivering van het hof kan vinden.
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel FTV 2020/22.
Naar literatuur overzicht