Een onduidelijk testament door het gebruik van het begrip ‘afstammelingen’ (JBN 2020/37)
09-10-2020 | Categorie: Literatuur
Mr. H.J. de Jonge
Het is van belang dat een notaris de wil en bedoeling van een testateur zorgvuldig verwoordt, zodat na het overlijden van de testateur geen onduidelijkheid over zijn uiterste wilsbeschikkingen ontstaat. Eén ding staat immers vast: bij het in werking treden van een uiterste wil kan de testateur niet meer toelichten wat hij had bedoeld. Om onder meer rechtsonzekerheid te voorkomen, heeft de wetgever bepaald dat een uiterste wil bij notariële akte verleden dient te worden. Onlangs is een procedure gevoerd voor Rechtbank Den Haag waarin onduidelijkheid ontstond over de inhoud van een erfstelling door het gebruik van het begrip ‘afstammelingen’. Had de testateur hiermee alleen zijn kinderen of óók zijn kleinkinderen tot erfgenamen benoemd?
De bewoordingen van een uiterste wil zijn niet allesbepalend bij de beantwoording van de vraag of deze een duidelijke zin heeft. Er moet worden gezocht naar de bedoeling van de testateur op de voet van de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen en de omstandigheden waaronder deze is gemaakt. Heeft de uiterste wil dan nog geen duidelijke zin, dan mag ook rekening worden gehouden met daden of verklaringen van de erflater buiten de uiterste wil. Ook als een uiterste wilsbeschikking op het eerste gezicht duidelijk is, dient gelet te worden op de verhoudingen en omstandigheden van art. 4:46 lid 1 BW. Er is derhalve ook ruimte voor uitleg als de bewoordingen van een uiterste wilsbeschikking duidelijk zijn.
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel JBN 2020/37.
Naar literatuur overzicht