Boerenplaatsje-clausules in zwaar weer? (FBN 2020/27)
09-07-2020 | Categorie: Literatuur
Mr. dr. W.R. Kooiman
Een veelvoorkomend fenomeen in de notariële praktijk betreft de making of schenking over de hand. Bij een making over de hand (ook wel fideï-commis genoemd) verkrijgt de bezwaarde onder de ontbindende voorwaarde dat de verwachter de bezwaarde zal overleven, met een daarop aansluitende making aan de verwachter onder opschortende voorwaarde dat de verwachter de bezwaarde zal overleven. Bij een schenking over de hand worden dezelfde aansluitende voorwaarden verbonden aan de schenking. De erflater of schenker behoudt op deze manier controle over degene die bij het overlijden van de bezwaarde zijn vermogen verkrijgt. In de praktijk is het doel veelal om het vermogen in de familie te laten vererven en niet bij schoonfamilie of anderen terecht te laten komen. Fiscaal is een making of schenking over de hand niet per se gunstig. Als de voorwaarde in vervulling gaat, verkrijgt de verwachter niet van de overleden bezwaarde, maar rechtstreeks van de erflater/schenker, ook wel de insteller genoemd. Stel dat de bezwaarde het kind is van de erflater en de verwachter het kleinkind. Bij overlijden van het kind verkrijgt het kleinkind dan niet van zijn ouder, maar van zijn grootouder. Daarvoor geldt het hogere tarief van 18-36%. Om deze hogere heffing te voorkomen, wordt in de praktijk geregeld gebruikgemaakt van een zogenoemde Boerenplaatsje-clausule. De laatste tijd is er in de literatuur ophef ontstaan over de werking van de Boerenplaatsje-clausule. De auteur behandelt in dit artikel daarom de ontstaansgeschiedenis van art. 30 SW. Juist de ontstaansgeschiedenis maakt volgens hem duidelijk wat de reikwijdte is van de verschillende bepalingen en werpt licht op de fiscale behandeling van Boerenplaatsje-clausules. De wetssystematiek van de Successiewet en de ontstaansgeschiedenis van de verschillende antimisbruikbepalingen geven geen aanleiding om te concluderen dat een Boerenplaatsje-clausule haar effect mist. Art. 30 lid 1 SW heeft betrekking op een afstand of verwerping waardoor degene die verwerpt of afstand doet geen erfbelasting is verschuldigd over de verkrijging, terwijl een ander als gevolg van die verwerping of afstand verkrijgt. De bezwaarde die beschikt over het verkregen vermogen kan daarmee niet bewerkstelligen dat hij minder erfbelasting is verschuldigd. Voor toepassing van art. 30 lid 1 SW is dan geen plaats.
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel FBN 2020/27.
Naar literatuur overzicht