Doorschuiffaciliteiten bij vererving of schenking van een aanmerkelijk belang (FBN 2020/24)
08-06-2020 | Categorie: Literatuur
Mr. R.L.M.C. Janssen
In tegenstelling tot de voorwaardelijke vrijstelling van schenk- of erfbelasting, geldt voor de doorschuiffaciliteiten bezits- noch voortzettingseis. Deze, overigens bewust door de wetgever aan de doorschuiffaciliteiten toegekende relatieve ‘onvoorwaardelijkheid’, maakt dat ze ruim toepasbaar blijken te zijn, hetgeen voor weinigen een verrassing zou hoeven te zijn. Met voormelde ‘relatieve’ onvoorwaardelijkheid wordt bedoeld dat er, naast de voorwaarden die aan toepassing van de doorschuiffaciliteiten van art. 4.17 e.v. Wet IB 2001 verbonden kunnen zijn, zoals dat de verkrijger binnenlands belastingplichtige moet zijn voor de Wet IB 2001, voor de doorschuiffaciliteiten geen sprake is van een bezits- of voortzettingseis zoals we die kennen uit de regeling omtrent de voorwaardelijke vrijstelling van schenk- of erfbelasting van art. 35b SW.
De vraag kan opkomen of de toepasbaarheid, op grond van de huidige wettekst, niet te ruim is, want zelfs indien er toch sprake blijkt te zijn van een voorwaarde, zoals de werknemerseis in art. 4.17c Wet IB 2001, dan blijkt deze voorwaarde weinig robuust te zijn. Deze korte schets van een aantal zwakke plekken wordt afgesloten met een conclusie en een oproep aan de wetgever.
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel FBN 2020/24.
Naar literatuur overzicht