Over de wenselijkheid van het gesloten stelsel van uiterste wilsbeschikkingen (WPNR 2020/7280)
08-06-2020 | Categorie: Literatuur
Mr. J.B. Vegter
Als de beschikking niet in boek 4 BW is geregeld, dient zij elders door de wet uitdrukkelijk als uiterste wilsbeschikking te zijn aangemerkt. De wetgever heeft voor deze formele benadering gekozen omdat de onder het oude recht gehanteerde materiële omschrijving in art. 4:922 (oud) BW van de uiterste wilsbeschikking tot veel verschil van mening, en dus rechtsonzekerheid, aanleiding gaf. De wetgever heeft in de eerste plaats in art. 4:42 BW bepaald, dat de uiterste wilsbeschikking een eenzijdige rechtshandeling is waarbij de erflater een beschikking maakt die eerst werkt na zijn overlijden. Verder is de wetgever overgegaan tot het maken van een eenduidige wettelijke regeling van de schenking ter zake des doods in de art. 7:177 BW, 4:7 lid 1 sub i en 4:126 BW. Ten slotte geeft art. 4:4 lid 2 BW thans een duidelijke regeling van de verboden overeenkomst over eigen nalatenschap. Omdat de wetgever desondanks vreesde met deze regelingen niet alle onder het oude recht bestaande onzekerheid te hebben beëindigd, is de wetgever ook overgegaan tot de formele omschrijving van de uiterste wilsbeschikking die thans in het slot van art. 4:42 lid 1 BW te vinden is.
Het valt niet te ontkennen dat rechtszekerheid van groot belang is bij de beantwoording van de vraag welke rechtsfiguren erfrechtelijk van aard zijn en daarom aan de in het vorige onderdeel genoemde erfrechtelijke regels onderworpen moeten zijn. Het in de literatuur gehanteerde bezwaar, dat typengebondenheid mogelijk tot verstarring leidt, heeft zich naar de mening van de auteur vooralsnog niet gemanifesteerd. Het argument dat typengebondenheid overbodig is, verdraagt zich onvoldoende met het door de wetgever beklemtoonde belang van de rechtszekerheid.
Er dreigt echter een reëel gevaar en dat is dat in gezaghebbende literatuur onder het mom van het gesloten stelsel legitieme rechtsfiguren in twijfel worden getrokken. Reden hiervan is dat onvoldoende wordt onderkend dat het begrip legaat zo ruim is, dat met behulp daarvan alle rechtsposities geschapen kunnen worden die ook door toepassing van het reguliere verbintenissenrecht mogelijk zijn. De rechtsvergelijking met het Duitse recht bevestigt dit.
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel WPNR 2020/7280.
Naar literatuur overzicht