Reactie en Naschrift op De aanvaarding namens personae miserabiles van een making, waaraan lasten of voorwaarden zijn verbonden in WPNR 2019/7263 (WPNR 2020/7279)
08-06-2020 | Categorie: Literatuur
Mr. J.H.M. ter Haar en mr. dr. R.E. Brinkman
I. Breemhaar en R.E. Brinkman schrijven in WPNR 2019/7263 over een bepaling waar maar weinig over gepubliceerd wordt, art. 1:345 lid 1 onder c BW. Ingevolge deze bepaling behoeft de voogd machtiging van de kantonrechter om een making of gift, waaraan lasten of voorwaarden zijn verbonden, aan te nemen. De bepaling geldt vanwege art. 1:253k BW ook voor de ouder die het bewind over het vermogen van zijn minderjarige kinderen voert. Breemhaar en Brinkman betogen dat in art. 1:345 lid 1 onder c BW onder makingen slechts legaten dienen te worden verstaan, en geen erfstellingen of verkrijgingen krachtens versterferfrecht. Daarmee is er geen sprake meer van inconsistentie tussen art. 1:345 lid 1 onder c BW en art. 4:193 lid 2 BW. Zij onderbouwen hun stelling met wat zij noemen ‘een keur van argumenten’.
Toch overtuigen zij Ter Haar niet. De ratio van art. 1:345 lid 1 onder c BW is zijns inziens onmiskenbaar de minderjarige te beschermen tegen lichtzinnige aanvaardingen van erfrechtelijke aanspraken waaraan lasten of voorwaarden zijn verbonden. Dergelijke lasten of voorwaarden kunnen immers nadelig zijn voor minderjarigen. Op grond van deze ratio valt niet in te zien waarom deze bescherming slechts bij het aanvaarden van legaten zou gelden en niet bij het (beneficiair) aanvaarden van een nalatenschap als erfgenaam. De auteur beschrijft in het artikel zijn argumenten.
In zijn Naschrift volstaat Brinkman met een korte reactie, omdat het uiteindelijk aan de rechter of de wetgever is om te beslissen of en hoe de belangen van de minderjarigen voldoende beschermd worden.
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel WPNR 2020/7279.
Naar literatuur overzicht