De ik-oma-beschikking, art. 10 Successiewet 1956 en HR 22 november 2019 (WPNR 2020/7276)
08-06-2020 | Categorie: Literatuur
Mr. J.B. Vegter
Het zogenoemde ik-opa-testament heeft de laatste tien jaar de gemoederen bezig gehouden. In voor 2003 verleden testamenten bepaalde opa met enige regelmaat dat hij zijn kind tot erfgenaam benoemde onder de verplichting, bij wijze van last, een bepaald bedrag in geld renteloos schuldig te erkennen aan diens kinderen. Sinds 2003 wordt in testamenten vaak bepaald, dat opa aan zijn kleinkinderen ten laste van hun ouder een niet-opeisbare vordering legateert. Een moderner variant is het legaat door opa aan zijn kleinkinderen van een niet-opeisbare rentedragende vordering. In de eerstgenoemde twee gevallen bepaalde erflater (opa) dat het schuldig erkende of gelegateerde bedrag renteloos was en eerst bij het overlijden van zijn kind kon worden opgeëist. Bij het overlijden van het kind kon het schuldig erkende of gelegateerde nominale bedrag in mindering worden gebracht op de nalatenschap van het kind, waardoor een besparing van erfbelasting plaatsvond. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 19 december 1990 (BNB 1991/121) werd aangenomen dat de ik-opa-making rechtsgeldig was en de vorderingen van de kleinkinderen bij het overlijden van hun ouder niet konden worden belast met erfbelasting. Met name als gevolg van de wijziging van art. 10 SW per 1 januari 2010 ontstond echter onduidelijkheid over de fiscale gevolgen van de ik-opa-bepaling. Het arrest van de Hoge Raad van 22 november 2019 is voor de praktijk van groot belang. Op grond van het arrest staat vast dat het ik-opa-legaat, in welke vorm dan ook, is onttrokken aan de werking van art. 10 lid 1 SW. Hetzelfde zou volgens de auteur moeten gelden voor ik-opa-testamenten waarin de erfgenaam een last wordt opgelegd een bedrag schuldig te erkennen aan zijn kinderen. Dit type making werd met name onder het oude erfrecht gehanteerd en ook door het gebruik hiervan beoogde de erflater in het algemeen aan zijn kleinkinderen een vermogensrecht te verschaffen op hun ouder. Gezien het besproken en moeilijk te door gronden standpunt van de wetgever is dit minder duidelijk en de Hoge Raad heeft zich over deze vraag (nog) niet uitgelaten.
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel WPNR 2020/7276.
Naar literatuur overzicht