Wijzigingen box 3: gevolgen voor schuld-verhoudingen uit erfrecht en schenking (WPNR 2020/7273)
08-06-2020 | Categorie: Literatuur
Mr. A.E. de Leeuw en drs. P. de Boer
Op 6 september 2019 heeft de staatssecretaris van Financiën in een brief aan de Tweede Kamer een aanpassing van box 3 in de inkomstenbelasting aangekondigd en de contouren geschetst van het betreffende wetsvoorstel. De nieuwe regeling heeft als doelstelling om belastingplichtigen met vooral of uitsluitend spaargeld tegemoet te komen en leidt er voorts toe dat belastingplichtigen met gefinancierde beleggingen zwaarder worden belast. Kort gezegd brengt de nieuwe systematiek met zich dat aparte forfaitaire rendementspercentages gaan gelden voor spaargeld, andere bezittingen en schulden. Het forfaitaire rendementspercentage op schulden zal significant lager zijn dan dat op andere bezittingen dan spaargeld. Het gevolg daarvan is onder meer dat belastingplichtigen met gefinancierde beleggingen zwaarder zullen worden belast. Deze systematiek leidt daarnaast tot een verbreking van de fiscale neutraliteit ten aanzien van niet gedefiscaliseerde vorderingen en schulden die ontstaan krachtens schenking of erfrecht.
Een aantal vorderingen en schulden, die zijn ontstaan krachtens schenking of erfrecht, valt niet onder art. 5.4 Wet IB 2001 en wordt derhalve regulier belast. Gezien de gelijke behandeling van bezittingen en schulden in de huidige box 3 systematiek is thans (grotendeels) sprake van fiscale neutraliteit. Indien de aangekondigde box 3 systematiek wordt ingevoerd, worden deze vorderingen en schulden echter verschillend behandeld: het forfaitaire rendement op de vordering zal in beginsel 5,33% zijn, maar het negatieve forfaitaire rendement op de schulden ‘slechts’ 3,03%. Dit betekent dat geen sprake meer is van fiscale neutraliteit. Dit speelt onder meer bij schuldverhoudingen die zijn ontstaan door een ik-opatestament, het voorschieten van de erfbelasting bij langstlevendetestamenten of schuldigerkenningen uit vrijgevigheid, maar kan zich uiteraard ook in andere situaties voordoen.
Afhankelijk van de omstandigheden van een specifiek geval, kan het voordelig zijn om de vordering af te lossen of te verrekenen. Daarbij dient een afweging gemaakt te worden tussen de inkomstenbelastingvoordelen die dit voor schuldeiser en schuldenaar tezamen oplevert en de latere gevolgen voor de erfbelasting. Daarnaast is van belang dat bij vorderingen met een rente van minder dan 6% samengesteld rekening gehouden wordt met de contante waarde, om schenkbelastinggevolgen te voorkomen. Ten slotte spelen er nietfiscale overwegingen, zoals de voor aflossing benodigde liquiditeiten. Concluderend voegt de voorgestelde wijziging van de box 3 systematiek een nieuw element toe aan de estateplanningspraktijk.
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel WPNR 2020/7273.
Naar literatuur overzicht