Schending van de legitieme portie van de bedrijfsopvolger? (JBN 2019/52)
26-02-2020 | Categorie: Literatuur
Prof. mr. T.J. Mellema-Kranenburg
De uitspraak van Rechtbank Den Haag van 27 februari 2019 betrof een atypische situatie. Het waren ditmaal niet de niet-bedrijfsopvolgers die zich op de schending van hun legitieme portie beriepen, maar juist de bedrijfsopvolger die vond dat zijn legitieme portie geschonden was, omdat hij er bij de vererving van het vermogen van zijn vader in zijn ogen bekaaid afkwam. Een van de vragen daarbij was of erflater bij de bedrijfsovername tegen de lagere agrarische waarde een schenking gedaan had aan zijn zoon, die meetelt bij het berekenen van de legitieme portie van de bedrijfsopvolger. In heel veel gevallen zullen er situaties aan de orde zijn waar de feiten gelijk zijn aan die in de onderhavige casus. Iedereen zal vrede hebben met de onderhavige gang van zaken. Ook al zullen de niet-bedrijfsopvolgers er per saldo wellicht nog wat slechter afgekomen zijn dan de bedrijfsopvolger, het voortbestaan van het ouderlijk bedrijf zal dat mogelijk compenseren. Het lijkt dat bij de overdracht rekening gehouden is met het feit dat de waarde beneden de marktwaarde lag, want in de verdelingsakte is ook een anti-speculatiebeding opgenomen (meerwaardeclausule) bij verkoop binnen tien jaar met een positief verschil tussen de aan- en verkoopprijs. Maar noodlottig werd de bedrijfsopvolger dat het anti-speculatiebeding niet op alle grond zag. Daar meende hij slim gebruik van te kunnen maken door in 1998, dus een jaar na de overdracht, juist die grond, waarop het anti-speculatiebeding niet zag, voor veel meer dan de overnameprijs te verkopen. Wat uit de uitspraak niet duidelijk wordt, is in hoeverre de rechtbank rekening heeft gehouden met het anti-speculatiebeding dat volgens vaste jurisprudentie wel van invloed kan zijn op de vraag of de legitieme portie geschonden is. Een anti-speculatiebeding rechtvaardigt in beginsel wel het aannemen van een lagere waarde dan de waarde in het economisch verkeer en kan dus het giftkarakter aan de overdracht ontnemen. De uitspraak leert wel aan de notariële praktijk dat het raadzaam kan zijn een wens of considerans in de uiterste wilsbeschikking te formuleren, want in casu legde deze aanzienlijk gewicht in de schaal. Overigens heeft de rechtbank wel een ‘slip of the pen’ gemaakt door te bepalen dat de legitieme portie van de bedrijfsopvolger ‘nihil’ bedraagt. Dat is natuurlijk niet zo. Het gaat hier om een aanvullend beroep op de legitieme portie. De bedrijfsopvolger heeft door zijn reeds ontvangen gift bij de bedrijfsoverdracht het volledige bedrag van zijn legitieme portie al ontvangen en kan dus nu geen aanvulling meer krijgen.
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel JBN 2019/52.
Naar literatuur overzicht