Giftenaftrek in de Wet IB 2001, de Wet Vpb 1969 en de Successiewet 1956 (Tijdschrift Erfrecht 2011/4)
18-08-2011 | Categorie: Literatuur
Mr. K.M.L.L. van de Ven
In deze bijdrage gaat de auteur nader in op de fiscale giftenaftrek in de Wet IB 2001, de Wet Vpb 1969 en de Successiewet. In de Wet IB 2001 zijn giften aftrekbaar als persoonsgebonden aftrek als deze zijn gedaan aan bepaalde instellingen. Afhankelijk van de vorm van de gift geldt voor de aftrekbaarheid een drempel en een plafond. Bij vennootschapsbelastingplichtige lichamen moet onderscheid worden gemaakt tussen zakelijke giften enerzijds en onzakelijke giften aan bepaalde instellingen anderzijds. Voor onzakelijke giften geldt een drempel en een plafond. Het bevorderen van giften aan dezelfde bepaalde instellingen als vermeld in de Wet IB 2001 en de Wet Vpb 1969, is in de Successiewet geregeld door giften vrij te stellen van schenkbelasting. Daarvoor geldt wel als voorwaarde dat bij de gift aan de verkrijgende instelling niet een opdracht mag worden opgelegd, welke daaraan het karakter ontneemt van te zijn geschied in het algemeen belang (art. 33 onder 4° Succ.w.). Daarnaast kan een gift worden afgetrokken als schuld in de nalatenschap van de schenker, wanneer het een tijdens leven schuldig erkend bedrag betreft, opeisbaar bij het overlijden van de schenker.
Naar literatuur overzicht