De bezitseis voor de Bedrijfsopvolgingsregeling (FTV 2019/9)
22-10-2019 | Categorie: Literatuur
Mr. T.C. Hoogwout
In de Successiewet is met betrekking tot de erflater respectievelijk de schenker de bezitseis opgenomen en daarnaast zijn in een delegatiebepaling enige situaties geregeld op grond waarvan de bezitsperiode van bijvoorbeeld de ondernemer, na inbreng van zijn onderneming, in een lichaam in samenhang wordt gezien met de aanmerkelijkbelanghouder. Inmiddels is over de bezitseis jurisprudentie verschenen, die in alle gevallen betrekking hadden op het aanmerkelijk belang. Vorige jaar is naar aanleiding van een Wob-verzoek inzake de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet, de visie van de Belastingdienst met betrekking tot de bezitseis voor drie situaties gepubliceerd. In dit artikel wordt nader ingegaan op de bezitseis die geldt voor de aanmerkelijkbelanghouder.
De bezitseis oogt eenvoudig en zou vanuit het doel van een antimisbruikbepaling geen complexe regelgeving hoeven opleveren. De praktijk is weerbarstig en hierdoor kan ook de bezitseis onnodig onduidelijkheid opleveren. Voor enige in dit artikel genoemde situaties die in de praktijk voorkomen, kan een passende regeling worden getroffen in de wet- en regelgeving:
- in de situatie dat vader de helft van het aanmerkelijk belang bij het overlijden van moeder heeft geërfd en binnen vijf jaar na haar overlijden het gehele aanmerkelijk belang aan zijn kind wil schenken;
- als de erflater binnen één jaar voor het overlijden is gehuwd in de algemene gemeenschap van goederen met een aanmerkelijkbelanghouder;
- als de erflater binnen één jaar voor het overlijden de huwelijksvoorwaarden tussen hem en zijn echtgenoot-aanmerkelijkbelanghouder heeft gewijzigd in de algehele gemeenschap van goederen;
- als binnen één jaar voor het overlijden een aangekochte onderneming een onderdeel wordt van een al langer bestaande onderneming, of de holding naast een al bestaande deelneming met een materiële onderneming een nieuwe deelneming met een materiële onderneming koopt;
- in geval van fictief erfrechtelijke verkrijgingen, mits deze ondernemingsvermogen omvat;
- in het geval de echtgenoot van een in gemeenschap van goederen gehuwde ondernemer overlijdt en zij een verblijvingsbeding hebben opgenomen in de huwelijksvoorwaarden.
Daarnaast zou natuurlijk het Ministerie van Financiën de praktijk een handreiking kunnen bieden door het Besluit van 17 januari 2013 aan te vullen. Mogelijk komt de commissie Bouwstenen met suggesties in 2020.
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels onderstaande link het complete artikel raadplegen: artikel FTV 2019/9.
Naar literatuur overzicht