Estate Planning Expert
 

ACTUEEL
19-11-2024 - Verrekening van eerder geheven erfbelasting bij tweede verkrijging uit dezelfde nalatenschap (WPNR 2024/7479)
13-11-2024 - Hof Amsterdam 29 oktober 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2990

Vordering op moeder vormt fictieve erfrechtelijk verkrijging (NTFR 2019/2474)

LinkedIn
22-10-2019 | Categorie: Literatuur

Mr. A.M. Vrenegoor

De auteur bespreekt in het artikel de uitspraak van Hof Den Haag 9 juli 2019. De moeder van belanghebbende is in 2013 overleden. De vader van belanghebbende is in 1998 overleden. Vader en moeder waren onder huwelijkse voorwaarden gehuwd. De waarde van het vermogen van beide ouders is bij helfte gedeeld. Omdat moeder vermogender was dan vader, verkregen de erfgenamen een vordering op moeder. Deze vordering is in de successieaangifte betreffende de nalatenschap van vader vermeld en opgenomen bij de verkrijging van moeder, maar niet bij de verkrijging van de kinderen. Moeder is door vader onterfd en heeft bij legaat een levenslang vruchtgebruik op zijn vermogen gekregen. De kinderen verkregen als erfgenamen de blote eigendom van de nalatenschap van vader. In hoger beroep is in geschil of de deling bij helfte berust op een verplicht wederkerig finaal verrekenbeding en of art. 10 lid 1 SW van toepassing is.
Het hof stelt op grond van de successierechtaangifte vast dat belanghebbende en zijn zus een vordering op moeder hebben verkregen. Het hof oordeelt vervolgens dat de tussen vader en moeder overeengekomen huwelijkse voorwaarden geen finaal verrekenbeding inhouden. Na het overlijden van vader kan geen verplichte verrekening meer intreden omdat er geen echtgenoot meer was waaraan het verzoek tot deling kon worden gedaan. Moeder heeft dus bij de verdeling van de nalatenschap van vader eigen vermogen ingebracht. Het hof oordeelt dan ook dat bij het overlijden van moeder, de vordering van belanghebbende (en zijn zus) op grond van art. 10 lid 1 SW moet worden aangemerkt als een fictieve erfrechtelijke verkrijging.
Een uitspraak waarin een principiële kwestie naar voren komt. Het betreft de vraag of sprake kan zijn van een vruchtgebruik in de zin van art. 10 SW indien de langstlevende echtgenoot op grond van de uitvoering van een bepaling in de huwelijksvoorwaarden vermogen overdraagt aan de nalatenschap van de eerstoverleden echtgenoot en via het testament van de eerstoverleden echtgenoot het vruchtgebruik verkrijgt van de zuivere nalatenschap.
In de aangifte successierecht in de nalatenschap van vader is de verklaring opgenomen dat moeder een verzoek tot deling bij helfte van de waarde van beider vermogens heeft gedaan. Moeder heeft successierecht betaald over het vruchtgebruik van het vermogen dat zij op grond van de huwelijksvoorwaarden aan de nalatenschap van vader heeft overgedragen. Bij de opgave van de verkrijging van de kinderen gaat er iets mis in de successieaangifte. Daar wordt uitsluitend melding gemaakt van het eigen vermogen van vader en van de begrafeniskosten, en niet van de vordering die de erfgenamen op moeder hebben uit hoofde van de verdeling van de vermogens. Hierdoor betalen de kinderen te weinig successierecht, want de inspecteur volgt blijkbaar de ingediende aangifte. Had de inspecteur de aangifte bekeken, dan zou hem terstond duidelijk zijn geweest dat hier sprake was van een omissie.
De auteur begrijpt niet hoe het hof tot de overweging is gekomen dat na het overlijden van vader geen verplichte verrekening meer zou kunnen intreden omdat er geen echtgenoot meer was waaraan het verzoek tot deling kon worden gedaan. Het hof miskent dat de erfgenamen de verplichtingen van de overledene uit het beding in de huwelijksvoorwaarden moeten nakomen. Het kernpunt van deze procedure is of art. 10 SW van toepassing is bij het overlijden van moeder. Heeft moeder iets moeten opofferen om het vruchtgebruik van de nalatenschap te verkrijgen? Is gebruikmaking van een recht op grond van huwelijkse voorwaarden een rechtshandeling in de zin van art. 10 lid 1 SW?
De auteur is het met het hof eens dat in casu geen sprake was van een verplicht wederkerig finaal verrekenbeding. Het ging om een facultatief wederkerig verdeelbeding dat ook tijdens het huwelijk kon worden uitgevoerd. Er wringt echter iets wanneer een krachtens erfrecht verkregen vruchtgebruik bij overlijden van de vruchtgebruiker opnieuw tot heffing leidt op grond van art. 10 SW. Er is cassatie ingesteld. Zou de Hoge Raad de uitspraak van het hof in stand houden, dan krijgt art. 10 SW een nog groter bereik dan het nu al heeft en groeit de onzekerheid in de praktijk omtrent het al dan niet van toepassing zijn van dit artikel.

Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels onderstaande link het complete artikel raadplegen: artikel NTFR 2019/2474.

Naar literatuur overzicht


Naar boven

Wilt u beter adviseren over estate planning?
Meld u dan vandaag nog aan voor de meerdaagse opleiding Estate Planning Specialist

Uitgebreide Modellen Levenstestamenten
Completer dan ieder ander model, inclusief toelichting voor de levenstestateur

Kent u onze Estate Planning Tools al?
De meest geavanceerde reken- en datatoepassingen op de Nederlandse markt

Gebruiksvriendelijke Modellen Testamenten
Altijd up-to-date en inclusief een uitgebreide en heldere toelichting voor de testateur

Uniek in de markt: Aangifte Erfbelasting
Om op snelle, efficiënte en veilige wijze digitaal aangifte erfbelasting te kunnen doen

Twitter Linkedin