De verhouding tussen het privaatrecht en het fiscaalrecht in de Successiewet (WPNR 2019/7253)
08-10-2019 | Categorie: Literatuur
Prof. mr. N.C.G. Gubbels
‘De beoefenaar van het fiscaalrecht zal zonder aarzelen moeten aanwijzen de gevallen, waarin een gelijke economische situatie leidt tot ongelijke belastingheffing en zal niet mogen berusten vóór de gelijkheid is bereikt.’
Ruim 40 jaar nadat deze zin van de hand van Adriani in het WPNR 1928/3068 was gepubliceerd, keert deze terug in de eerste bijdrage van Drielsma over de verhouding tussen het privaatrecht en fiscaalrecht in het licht van de Successiewet in WPNR 1969/5022. Een interessant en onverminderd actueel onderwerp.
Drielsma schetst in zijn bijdrage een aantal situaties waarin de Hoge Raad ondanks de economische vergelijkbaarheid blijft vasthouden aan het burgerlijk recht. Wat dat betreft is de tijd niet veranderd. In een enkel geval kiest de Hoge Raad voor een economische benaderingswijze maar in de meerderheid van de gevallen blijft de Hoge Raad bij economisch gelijke gevallen vasthouden aan de privaatrechtelijke verschillen. Daarbij blijft het vaak onduidelijk waarom de Hoge Raad in het ene geval voorrang geeft aan het privaatrecht (verkoop en onmiddellijke kwijtschelding koopsom) terwijl in het andere geval de economische zienswijze prevaleert (verkoop tegen een te lage prijs). Het is jammer te moeten constateren dat de rechtsontwikkeling op dit gebied niet bepaald is voortgeschreden. Het is overigens de vraag of dit (alleen) aan de rechter te wijten is of (mede) aan de wetgever. Zeker in de Successiewet knoopt de wetgever soms te makkelijk aan bij civielrechtelijke begrippen. Omdat vervolgens niet alle situaties worden bestreken is lapwerk nodig met fictiebepalingen.
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels onderstaande link het complete artikel raadplegen: artikel WPNR 2019/7253.
Naar literatuur overzicht