(On)zin van een draagplichtovereenkomst (VFP 2019/72)
09-09-2019 | Categorie: Literatuur
Mr. E.G. Hoepelman
De afgelopen jaren is er veel geschreven over de zogenoemde draagplichtovereenkomst. In dit artikel wordt ingegaan op de (on)zin van de draagplichtovereenkomst bij samenwoners.
Wanneer ongehuwde personen samen een woning kopen, ontstaat een eenvoudige gemeenschap (art. 3:166 BW). Samenwoners bepalen zelf in welke verhouding zij gerechtigd worden. Meest voorkomend is 50%-50%. Ook andere verhoudingen zijn toegestaan. Als ter financiering een lening nodig is, wordt deze over het algemeen gezamenlijk aangegaan. De schuldenaren zijn dan in principe ieder voor 50% verbonden, tenzij uit de wet, gewoonte of rechtshandeling voortvloeit dat zij voor ongelijke delen zijn verbonden (art. 6:6 BW). Een schuldeiser (bank) eist echter standaard dat de samenwoners tekenen voor hoofdelijke aansprakelijkheid (art. 6:7 BW), zodat ieder van hen verbonden is voor het geheel. De aansprakelijkheid van een schuldenaar ten opzichte van schuldeiser zegt nog niets over de mate waarin die schuldenaar draagplichtig is voor de schuld in de interne verhouding van de schuldenaren. Voor het bepalen van de draagplicht moet worden nagegaan “wie de schuld aangaat”. Dat kan door acht te slaan op wie de lening heeft gebruikt en op alle overige relevante omstandigheden, bepaalde de Hoge Raad in zijn arrest van 13 juli 2012.
Wie van de samenwoners (welk deel van) de eigenwoningschuld aangaat, is van belang voor de hypotheekrenteaftrek in de inkomstenbelasting. De staatssecretaris van Financiën heeft ten aanzien van de eigenwoningregeling in de inkomstenbelasting op 14 april 2017 een brief gestuurd aan de Tweede Kamer en op 30 januari 2018 een besluit genomen. Volgens de auteur maakt de staatssecretaris hierin een denkfout. De staatssecretaris veronderstelt dat een gezamenlijke schuld in 50%/50%-verhouding wordt gedragen. Dit zou slechts anders kunnen zijn wanneer schuldenaren onderling een afwijkende verdeling zouden zijn overeengekomen. Dit uitgangspunt heeft zonder nadere regeling nadelige gevolgen voor de hypotheekrenteaftrek van de schuldenaren. De veronderstelling van de staatssecretaris lijkt de auteur gelet op de in het artikel aangehaalde jurisprudentie niet juist.
In de visie van de auteur is een draagplichtovereenkomst in feite niets meer of minder dan de expliciete vastlegging van hetgeen impliciet toch al zo is. Is een schriftelijke vastlegging in een draagplichtovereenkomst dan wel zinnig? Nodig is het niet; ook zonder de schriftelijke vastlegging is het al zo. Anderzijds is het wel duidelijk; expliciet maken van wat impliciet is, kan nooit kwaad. Vandaar ook de titel van dit artikel.
Wanneer u een abonnement heeft op VFP via Kluwer Navigator, dan kunt u middels onderstaande link het complete artikel raadplegen: artikel VFP 2019/72.
Naar literatuur overzicht