Enkele opmerkingen over voorwaardelijke huwelijksvermogensregimes en voorwaardelijke in-/uitsluitingsclausules (WPNR 2019/7247)
22-08-2019 | Categorie: Literatuur
Prof. mr. W.G. Huijgen
De afgelopen jaren zijn diverse artikelen verschenen die de vraag behandelden of huwelijksvermogensregimes tussen echtgenoten onderworpen kunnen worden aan goederenrechtelijk werkende voorwaarden. Daarnaast werd de verwante vraag besproken of goederenrechtelijk werkende voorwaarden kunnen worden verbonden aan in-/uitsluitingsclausules. De auteur beoogt in dit artikel enerzijds een zorgvuldige lezing en analyse van de voornaamste jurisprudentie over deze vraag te geven en anderzijds een aantal gezichtspunten naar voren te brengen die in recente publicaties over dit onderwerp nog niet naar voren zijn gebracht.
De kern van de opvatting, dat tegenwoordig voorwaardelijke huwelijksvermogensregimes en ook voorwaardelijke in-/uitsluitingsclausules mogelijk zouden zijn, is gebaseerd op de opvatting dat sedert de invoering van het nieuwe vermogensrecht in 1992 de vervulling van een voorwaarde geen terugwerkende kracht meer heeft. Het ‘grappige’ van close reading van de klassieke jurisprudentie van de Hoge Raad over de hier besproken rechtsvraag is echter dat juist de terugwerkende kracht van de voorwaarde een reden was om een voorwaardelijk huwelijksvermogensregime tussen echtgenoten mogelijk te achten, omdat dit niet in strijd kwam met (het stelsel van) de wet inhoudende dat er gedurende het huwelijk één huwelijksvermogensregime tussen partijen dient te gelden. Dat eenheidsbeginsel moet tegenwoordig aldus worden verstaan dat er tussen de echtgenoten één huwelijksvermogensrechtelijk regime van toepassing is zolang dat huwelijkvermogensregime niet wordt gewijzigd door de invoering van een ander regime dan wel opheffing ervan bij huwelijkse voorwaarden.
De kern van de overwegingen van de Hoge Raad in het arrest Van de Water/Van Hemme (HR 21 januari 1944, NJ 1944, 120) om een voorwaardelijk huwelijksvermogensregime af te wijzen ligt in het feit dat door aan de invoering van een huwelijksvermogensregime een goederenrechtelijk werkende voorwaarde te verbinden dat vermogensregime afhankelijk wordt van een toekomstige onzekere gebeurtenis. Bij een voorwaarde kan meestal eerst ná de ontbinding van het huwelijk worden vastgesteld of de echtgenoten in een gemeenschap van goederen gehuwd zijn dan wel met uitsluiting van iedere gemeenschap.
Bekende voorwaarden waarvan men in de praktijk een huwelijksvoorwaardenregime afhankelijk wil maken zijn het feit of er al dan niet kinderen uit het huwelijk geboren zijn dan wel of het huwelijk al dan niet door echtscheiding respectievelijk overlijden is geëindigd. Nu wil het geval dat zowel het geboren worden van kinderen binnen een huwelijk als het einde van een huwelijk door echtscheiding of de dood in hoge mate een potestatief karakter hebben. Door het bepaalde in art. 6:23 BW wordt de vraag of de voorwaarde al of niet als vervuld is te beschouwen afhankelijk gemaakt van de redelijkheid en billijkheid.
Ook de bescherming van derden, waaronder schuldeisers, is bij een wijziging van huwelijksgoederenregime ten gevolge van de vervulling van een voorwaarde aanmerkelijk minder dan in geval van het wijzigen van huwelijkse voorwaarden staande huwelijk bij notariële akte. Bij de huidige stand van wetgeving is de mogelijkheid van inschrijving van huwelijkse voorwaarden onder een opschortende voorwaarde minst genomen onzeker en inschrijving van de vervulling van voorwaarden die in huwelijkse voorwaarden zijn opgenomen is op dit moment onmogelijk.
Hoewel de auteur toegeeft dat over de mogelijkheid van een voorwaardelijke in-/uitsluitingsclausule iets eerder een positief oordeel denkbaar is dan over de voorwaardelijkheid van een volledig huwelijksvermogensregime komt hij toch tot een negatief oordeel inzake de mogelijkheid van dergelijke clausules. Immers, de hiervoor vermelde kritische opmerkingen over de vraag of voorwaardelijke huwelijksvermogensregimes al of niet mogelijk zijn, zijn grotendeels ook van toepassing ten aanzien van de vraag of voorwaardelijke in- en uitsluitingsclausules denkbaar zijn.
De wens komt om voorwaardelijke huwelijksvermogensregimes en voorwaardelijke in-/uitsluitingsclausules mogelijk te maken voort uit de estate planningspraktijk. Hoewel met tussentijdse wijzigingen van een huwelijksvermogensregime op grond van later opgemaakte huwelijkse voorwaarden en ook met (finale) verrekenbedingen die bijvoorbeeld uitsluitend werken bij overlijden en zogenaamd ‘zachte’ in-/uitsluitingsclausules reeds fiscale voordelen te bereiken zijn, kan daarmee niet onder alle omstandigheden het meest gunstige fiscale gevolg worden bereikt. Er is volgens de auteur echter geen (goede) reden om stevig gefundeerde civielrechtelijke opvattingen te wijzigen op grond van (uitsluitend) fiscaal gewenste rechtsgevolgen. Indien men die rechtsgevolgen werkelijk wenst, ligt eerder aanpassing van het fiscale recht in de rede.
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels onderstaande link het complete artikel raadplegen: artikel WPNR 2019/7247.
Naar literatuur overzicht