De draagplicht van de echtgenoten voor gemeenschapsschulden na ontbinding van de huwelijksgemeenschap (JBN 2019/32)
22-07-2019 | Categorie: Literatuur
Mr. M. Michels
Met de invoering van het nieuwe art. 1:100 lid 2 BW per 1 januari 2018 is een wettelijke regeling getroffen ten aanzien van de draagplicht van echtgenoten voor in de huwelijksgemeenschap vallende schulden wanneer deze huwelijksgemeenschap is ontbonden en het saldo negatief is. Deze regeling wijkt af van de eerder in de rechtspraak ontwikkelde draagplichtregel bij toepassing van art. 1:100 lid 1 BW (oud). Twee draagplichtregels met opmerkelijke verschillen.
Voor beide draagplichtregels is de hoofdregel hetzelfde: beide echtgenoten zijn in beginsel voor gelijke delen draagplichtig ten aanzien van schulden van de huwelijksgemeenschap. Het verschil in beide draagplichtregels zit in het navolgende. Voor de inwerkingtreding van de Wet Beperking wettelijke gemeenschap van goederen is onder art. 1:100 lid 1 BW (oud) een draagplichtregel voor gemeenschapsschulden in de rechtspraak ontwikkeld. Afwijken van de hoofdregel is op grond daarvan slechts mogelijk, indien de echtgenoten dit overeenkomen of indien een draagplicht voor gelijke delen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De draagplichtregel van art. 1:100 lid 2 BW (nieuw) is soepeler dan de in de oudere rechtspraak ontwikkelde draagplichtregel. Er kan van worden afgeweken indien – in verband met de aard van de schulden – uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere draagplicht voortvloeit. De reikwijdte is echter ook beperkter dan de reikwijdte van de in de oudere rechtspraak ontwikkelde draagplichtregel, nu de nieuwe regeling uitsluitend geldt bij de ontbinding van de huwelijksgemeenschap en slechts voor zover de activa alsdan ontoereikend zijn om de schulden te voldoen.
Op 19 april 2019 oordeelt de Hoge Raad dat het moment van ontbinding van de huwelijksgemeenschap beslissend is voor de toepassing van de eerder in de rechtspraak ontwikkelde draagplichtregel, dan wel de vanaf 1 januari 2018 geldende draagplichtregel ex art. 1:100 lid 2 BW. In de procedure wordt gesteld, dat het sinds 1 januari 2018 geldende art. 1:100 lid 2 BW onmiddellijke werking zou hebben, oftewel werking vanaf 1 januari 2018. De Hoge Raad gaat hier niet in mee. Eerst stelt de Hoge Raad vast dat art. 1:100 lid 2 BW (nieuw) een ruimere uitzonderingsmogelijkheid beoogt te creëren op de hoofdregel van gelijke draagkracht voor in de huwelijksgemeenschap vallende schulden, dan de in de oudere rechtspraak ontwikkelde uitzonderingsmogelijkheid die bestond onder art. 1:100 lid 1 BW (oud). De Hoge Raad wijst vervolgens het moment van ontbinding van de huwelijksgemeenschap aan als peilmoment voor de toepasselijkheid van de Wet Beperking wettelijke gemeenschap van goederen.
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels onderstaande link het complete artikel raadplegen: artikel JBN 2019/32.
Naar literatuur overzicht