Consumptieve bestedingen? Toch een vergoedingsrecht! (VFP 2019/55)
08-07-2019 | Categorie: Literatuur
Mr. dr. E.W.J. Ebben
Recentelijk heeft de Hoge Raad een belangrijk arrest gewezen over het effect van een uitsluitingsclausule verbonden aan schenkingen aan een echtgenoot die in (algehele) gemeenschap van goederen gehuwd is. Deze zaak gaat over de vraag in hoeverre iemand die tijdens het huwelijk een verkrijging onder uitsluitingsclausule gekregen heeft, een recht van reprise (art. 1:95 BW) heeft op de huwelijksgemeenschap wanneer die schenking op een gezamenlijk rekening van partijen is gestort en op de peildatum niet meer traceerbaar aanwezig is. Het probleem is dat de lagere rechtspraak en de literatuur verschillend oordelen over de vraag of een vergoedingsrecht ontstaat indien tijdens het bestaan van de huwelijksgemeenschap uit het privévermogen van een echtgenoot betalingen zijn gedaan ten behoeve van met name consumptieve bestedingen. De door de Hoge Raad herstelde traditionele en heersende leer gaat uit van een niet al te subtiele benadering, die geen recht doet aan de varianten die hier te bedenken zijn. Bij de echtscheiding komt in deze gevallen dan één van partijen tot de ontdekking dat de erfenis door de ander onder uitsluitingsclausule was verkregen en dat die dus privé moest blijven. Dat leidt dan vrijwel altijd tot de conclusie dat het geld, dat meestal reeds verteerd is, dan uit de gemeenschap terugbetaald dient te worden. Ons nieuwe stelsel van huwelijksvermogensrecht kent per 1 januari 2018 de beperkte gemeenschap van goederen. De beide aanvangsvermogens plus wat de echtgenoten krachtens erfrecht of schenking verkrijgen, blijven privé. Het gesignaleerde probleem wordt dus eerder groter dan kleiner.
Vandaar dat een andere benadering de auteur meer aanspreekt. In zijn artikel maakt hij duidelijk dat een genuanceerde benadering, die met allerlei mogelijkheden rekening houdt, de voorkeur geniet. Het probleem ligt dan in de (te stellen en te bewijzen) feiten en omstandigheden die de reprise wel of niet toelaten in het concrete geval. De echtgenoot die zich tegen de reprise verzet zal moeten stellen en bewijzen waarom er in casu geen recht is op een reprise. En dan zal de koningin van het procesrecht, het bewijsrecht, weer haar werk doen.
Wanneer u een abonnement heeft op VFP via Kluwer Navigator, dan kunt u middels onderstaande link het complete artikel raadplegen: artikel VFP 2019/55.
Naar literatuur overzicht