H.A. Drielsma, ‘Liberaliteit, causaliteit en finaliteit bij schenking’ (WPNR 2019/7243)
04-07-2019 | Categorie: Literatuur
Mr. J.L.D.J. Maasland
In maart 1966 verscheen in het WPNR een drieluik van de hand van prof. mr. H.A. Drielsma, waarin hij het vereiste van vrijgevigheid bij schenking van de schenker ten principale onderzoekt. De hierna te bespreken uitspraak van de meervoudige belastingkamer van rechtbank Gelderland van
18 september 2018 laat zien dat deze materie nog immer actueel is. In deze bijdrage vat de auteur de gedachtegang van Drielsma samen en laat hij de rechtsontwikkeling sinds het verschijnen van diens bedrage in het WPNR zien, om uiteindelijk uit te komen bij de bedoelde uitspraak van rechtbank Gelderland.
Voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot de invulling en plaats van het begrip vrijgevigheid in het kader van schenkingen en giften na het verschijnen van de bijdrage van Drielsma in jaargang 1966 van het WPNR, is met name een tweetal arresten van de Hoge Raad van belang geweest.
Dit betreft allereerst het arrest van de Hoge Raad van 15 juni 1994 (NJ 1995/577). De berechte casus betrof de verdeling van een ontbonden huwelijksgemeenschap in het kader van een echtscheiding. Bij deze verdeling is de man overbedeeld met een bedrag van NLG 20.178.540. Voor het Hof was nog slechts in geschil of de overbedeling van de man berustte op vrijgevigheid van de vrouw, zoals de inspecteur stelde en de man betwistte. De Hoge Raad oordeelt dat voor het aannemen van vrijgevigheid voldoende is dat degene die is verarmd de verrijking van de andere partij heeft gewild, hetgeen volgens het Hof in de berechte casus het geval was. In het arrest van de Hoge Raad van
12 juli 2002 stond de vraag centraal of in een aandelentransactie tussen een vader en zijn beide zonen een met schenkbelasting belaste gift was gelegen. De Hoge Raad oordeelde dat de aanwezigheid van de wil tot bevoordeling zelfstandig moet worden beoordeeld op grond van de omstandigheden, en niet kan worden afgeleid louter uit de aanwezigheid van de bevoordelingsbewustheid bij degene die bevoordeelt.
De casus die heeft geleid tot de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 18 september 2018 is de volgende: de man is in 2005 gescheiden van de vrouw, met wie hij in algehele gemeenschap van goederen was gehuwd. Tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoorden onder meer 8.880 certificaten van aandelen, waarvan er bij de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap 4.220 zijn toegedeeld aan de vrouw. Op 27 januari 2012 heeft de vrouw haar certificaten van aandelen te koop aangeboden aan de man. De man heeft hiervoor een prijs EUR 1.000.000 geboden. De vrouw heeft dit bod geaccepteerd, ondanks het feit dat zij er mee bekend was dat de boekwaarde van haar certificaten van aandelen per 31 december 2011 EUR 6.339.814,--bedroeg en haar advocaat haar had afgeraden het bod te accepteren. De Belastingdienst heeft aan de man een aanslag schenkbelasting opgelegd ter zake van een door hem ontvangen gift, ter grootte van het verschil tussen de boekwaarde van de certificaten en de daarvoor door de man betaalde koopprijs. In zijn oordeel over de vraag of in de koopovereenkomst met betrekking tot de certificaten van aandelen inderdaad een gift door de vrouw aan de man is gelegen, weegt de rechtbank de vraag of de vrouw de wil had de man te bevoordelen. Om van een wil tot bevoordeling te kunnen spreken, is onvoldoende dat de vrouw de bevoordeling van de man voor lief heeft genomen, aldus de rechtbank. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat de vrouw de wil had de man te bevoordelen. De door de man overgelegde stukken wijzen er op dat de vrouw geldgebrek had en door de verkoop van de certificaten snel aan geld wilde komen. Zelfs als juist zou zijn dat de vrouw financieel onafhankelijk wilde zijn van de man, zoals de inspecteur stelt en de man betwist, blijkt daaruit geen wil tot bevoordeling. De vrouw doet dit dan immers voor zichzelf en niet voor de man. Nu niet is voldaan aan het wilsvereiste, is geen sprake van een schenking. Gelet hierop heeft de rechtbank de aanslag schenkbelasting vernietigd.
Uit deze uitspraak blijkt nog maar eens dat de geobjectiveerde wil om te bevoordelen een wezenskenmerk is van een schenking, zodat de analyse van Drielsma uit 1966 nog steeds staat als een huis.
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels onderstaande link het complete artikel raadplegen: artikel WPNR 2019/7243.
Naar literatuur overzicht