Minderjarige erfgenamen en machtiging tot verwerping (JBN 2019/18)
03-04-2019 | Categorie: Literatuur
Mr. H.J. de Jonge
Met enige regelmaat wordt door een ouder aan de kantonrechter machtiging verzocht om een (negatieve) nalatenschap namens een minderjarig kind te verwerpen. De ervaring is dat dergelijke verzoeken de facto in twee situaties worden gedaan: als de nalatenschap (hoogstwaarschijnlijk) negatief is en als er geen contact met de overledene is geweest (en de erfgenaam de overledene misschien zelfs nooit heeft gekend). Art. 4:193 lid 1 BW geeft hiervoor de wettelijke basis. Dit is een verzoekschriftprocedure, zodat geen griffierecht verschuldigd is. Het verzoek tot machtiging om namens een minderjarige een nalatenschap te mogen verwerpen dient binnen drie maanden na het openvallen van de nalatenschap te worden gedaan. Zijn deze drie maanden reeds verstreken, dan geldt de nalatenschap als door de minderjarige erfgenaam beneficiair aanvaard, en heeft het indienen van een verzoek tot machtiging voor verwerping geen zin meer.
In deze bijdrage gaat de auteur in op drie hofuitspraken waarin een dergelijk verzoek is toegewezen nadat de kantonrechter het verzoek in eerste instantie heeft afgewezen. Ook wordt ingegaan op de aanbevelingen uit de Handleiding erfrechtprocedures kantonrechters met betrekking tot deze bepaling. Bereikt het verzoek tot machtiging om te mogen verwerpen de kantonrechter (zeer) kort voor het verstrijken van de gemelde driemaandstermijn, dan geeft de Handleiding erfrechtprocedures kantonrechters aan de kantonrechter een aanbeveling om de indiening van het verzoek aan te merken als een stuiting van de driemaandstermijn, waardoor we niet toekomen aan het onwenselijke gevolg waartoe een strikte toepassing van art. 4:193 lid 2 BW zou leiden. Dat de driemaandstermijn bijna is verstreken, hoeft derhalve geen bezwaar te zijn om een verzoek tot machtiging om te mogen verwerpen in te dienen. Daarnaast besteedt de auteur aandacht aan de situatie dat de kantonrechter de verzochte machtiging weigert en aan de gevolgen van deze weigering voor de verdeling van een nalatenschap. Er moet worden vereffend en er moet een notariële akte van verdeling worden opgesteld. Voorts is goedkeuring van de kantonrechter nodig op (het concept van) de akte van verdeling. De auteur sluit af met een aanbeveling voor de praktijk. Het is niet alleen van belang dat het verzoek om te mogen verwerpen tijdig wordt gedaan, maar ook dat dit altijd vergezeld gaat van een verzoek tot verlenging van de termijn van art. 4:193 lid 2 BW. Daarnaast maakt de verwerping door de oorspronkelijke erfgenaam alles ingewikkelder, in feite belandt men daardoor van de regen in de drup. Dit kan worden voorkomen door de in eerste instantie opgekomen erfgenaam, ervan uitgaande dat hij het vrije beheer over zijn vermogen heeft, zelf beneficiair te laten aanvaarden.
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels onderstaande link het complete artikel raadplegen: artikel JBN 2019/18.
Naar literatuur overzicht