Oudedagsverplichting, overlijden en derdenbeding (VFP 2019/3)
22-03-2019 | Categorie: Literatuur
Mr. E.G. Hoepelman
De verplichting van de een, is een recht van de ander. Zo is de oudedagsverplichting een verplichting van een BV, waar tegenover een recht staat van de DGA. Vanuit privé bezien is dan sprake van een ‘oudedagsrecht’. Het recht is in de plaats gekomen van een recht op (toekomstige) pensioenuitkeringen. De oudedagsverplichting is een fiscale vinding. In het kader van het uitfaseren van pensioen in eigen beheer, is de mogelijkheid geboden de pensioenverplichting (fiscaal geruisloos) om te zetten in een oudedagsverplichting. Het pensioenrecht bezat nog kenmerken van een levensverzekering, zoals de kans op nadeel voor de pensioenuitvoerder. De oudedagsverplichting is wel beschouwd het recht op periodieke betalingen, op grond van een tegenover de oudedagsverplichting staand recht, een vermogensrecht. Of dit vermogensrecht kwalificeert als stamrecht is maar de vraag. Alleen als sprake is van een stamrecht, zijn de termijnen daaruit periodieke uitkeringen. Met evenveel gemak, zo niet méér, kan worden gesteld dat sprake is van een kapitaal dat in termijnen wordt betaald. Gerechtigde heeft recht op een reeks periodieke betalingen. Deze reeks duurt, in principe, twintig jaren. Alle betalingen zijn brutobedragen, waarover loon- en inkomstenbelasting is verschuldigd. Alleen als aan fiscale voorwaarden voor periodieke betalingen wordt voldaan, is geen revisierente verschuldigd. Het ODV-recht is dan zogeheten ‘zuiver’ gebleven. Belangrijke voorwaarden om ‘zuiver’ te blijven zijn: wie krijgen de betalingen, en wanneer.
Wanneer u een abonnement heeft op VFP via Kluwer Navigator, dan kunt u middels onderstaande link het complete artikel raadplegen: artikel VFP 2019/3.
Naar literatuur overzicht