Beschouwingen over het fideï-commis naar aanleiding van een bijzondere uitspraak (FTV 2019/1)
15-03-2019 | Categorie: Literatuur
Mr. dr. R.E. Brinkman
Op 23 mei 2018 deed Rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2018:4052) een opmerkelijke uitspraak inzake een fideï-commis de residuo. In dit artikel wordt de uitspraak belicht, waarbij de volgende punten aan bod komen:
- het ontstaansmoment van het recht van de verwachter;
- de bevoegdheden van de bezwaarde ten aanzien van het fideï-commissaire vermogen;
- de kwalificatie van het recht om te verteren;
- de mogelijkheid om daarvan afstand te doen (en of die afstand nog herroepen kan worden), alsmede
- de goederenrechtelijke en verbintenisrechtelijke aspecten van vergoedingsrechten tussen het eigen vermogen van de bezwaarde en het fideï-commissaire vermogen.
Allereerst wordt in het artikel het vonnis weergegeven. Daarna geeft de auteur zijn commentaar op de uitspraak:
- Een fideï-commissaire making is een species van het genus voorwaardelijke making. In de onderlinge verhouding tussen de bezwaarde en de verwachter zijn de vruchtgebruikbepalingen van titel 3.8 BW van overeenkomstige toepassing.
- Op grond van art. 132 Ow zijn de huidige wettelijke bepalingen over voorwaardelijke makingen en op grond daarvan ook de vruchtgebruikbepalingen van (overeenkomstige) toepassing op fideï-commissen die onder het BW van vóór 2003 zijn ingesteld en vóór 2003 effect hebben gesorteerd, maar nog niet zijn ‘uitgewerkt’, zoals in casu het geval was.
- De rechtbank oordeelt dat het recht van de dochter als verwachter pas ontstond toen de langstlevende echtgenote overleed. Dit is onjuist. De bezwaarde en de verwachter staan vanaf het moment van het overlijden van de erflater/insteller in een goederenrechtelijke rechtsverhouding tot elkaar en in een voorwaardelijke goederenrechtelijke rechtsverhouding tot het object daarvan: de nalatenschap (zowel tot de bezittingen als de schulden).
- De echtgenote maakt op 7 oktober 2008 bij een eenzijdige notariële akte (hierna: de Fc-akte) een beschrijving van het fideï-commissaire vermogen (hierna: het Fc-vermogen). Wat is de status van de Fc-akte die de echtgenote op 7 oktober 2008 opstelde? Is er inderdaad sprake van een eenzijdige rechtshandeling, die ook ieder moment weer herroepen kan worden? De rechtbank oordeelt dat de Fc-akte een eenzijdige rechtshandeling van de echtgenote betrof en dat het de echtgenote vrij stond die te allen tijde (eenzijdig) te herroepen en dat de echtgenote die akte bij haar testament van 7 mei 2009 heeft herroepen.
- De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een overeenkomst van afstand, omdat het recht, dat de dochter als verwachter heeft op (wat onverteerd zal blijken van) het Fc-vermogen, geen vorderingsrecht van de dochter op de echtgenote betreft, omdat dit recht pas zou ontstaan bij het overlijden van de echtgenote. Daarmee lijkt de rechtbank te erkennen dat de dochter wel een vordering op de echtgenote of haar erfgenamen verkrijgt. Hoe zit dit?
- De dochter stelt dat de echtgenote met de Fc-akte afstand (als bedoeld in art. 6:160 BW) heeft gedaan van haar (vorderings)recht om in te teren op het Fc-vermogen. De rechtbank oordeelt echter dat er geen sprake is van een overeenkomst van afstand, omdat het recht dat de dochter als verwachter heeft op (wat onverteerd zal blijken van) het Fc-vermogen geen vorderingsrecht van de dochter op de echtgenote betreft.
Uit het vorenstaande blijkt dat er onderscheid gemaakt moet worden tussen de goederenrechtelijke verhouding van de echtgenote en de dochter tot een rechtsobject (in casu de fideï-commissaire nalatenschap) en de verhouding tussen de rechtssubjecten (in casu de echtgenote en de dochter). Als de echtgenote gebruikmaakt van een bevoegdheid die besloten ligt in de goederenrechtelijke verhouding tot het object en uit het gebruikmaken daarvan een vordering (van het fideï-commissaire vermogen op het eigen vermogen of andersom) voortvloeit, lijken object en subjecten ‘gemengd’ te worden.
Het fideï-commis blijft vragen oproepen en is geen eenvoudige rechtsfiguur. Het vonnis van Rechtbank Amsterdam laat dit ook duidelijk zien. Door de uitspraak te analyseren en van commentaar te voorzien hoopt de auteur te hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van deze belangrijke en veelvoorkomende rechtsfiguur. Na het afsluiten van deze bijdrage aan het FTV is hoger beroep tegen de uitspraak ingesteld.
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels onderstaande link het complete artikel raadplegen: artikel FTV 2019/1/4.
Naar literatuur overzicht