Herstel van een omissie inzake het nieuwe vergoedingsrecht van art. 1:95a BW (FTV 2019/1)
07-03-2019 | Categorie: Literatuur
Prof. mr. A.H.N. Stollenwerck
In de overgangsbepalingen van de Wet beperking wettelijke gemeenschap van goederen ontbreekt ten onrechte art. 1:95a BW, waardoor dit nieuwe vergoedingsrecht onmiddellijke werking heeft gekregen. Dit nieuwe art. 1:95a BW creëert een vergoedingsrecht voor de situaties dat een onderneming buiten de gemeenschap valt. Dat kan zijn een onderneming die als eenmanszaak (lid 1) of op naam en voor rekening van een personenvennootschap of een rechtspersoon wordt uitgeoefend (lid 2). Dit laatste lid vereist nog dat de echtgenoot die daartoe is gerechtigd in overwegende mate bij machte is te bepalen dat de winsten van die onderneming hem rechtstreeks of middellijk ten goede komen. De auteur concludeerde reeds eerder dat art. 1:95a BW op grond van art. 68a OBW onmiddellijke werking heeft en dat ook voor reeds (lang) bestaande huwelijken dit nieuwe vergoedingsrecht een rol kan gaan spelen. Dat zal het geval zijn in die gevallen dat de echtgenoten bij huwelijkse voorwaarden destijds de onderneming buiten de huwelijksgemeenschap hebben gehouden of dat die op grond van een uitsluitingsclausule buiten de huwelijksgemeenschap valt en voor het overige tussen de echtgenoten de wettelijke of algehele gemeenschap van goederen bestaat. Hetzelfde geldt indien door een reeds (lang) getrouwd echtpaar vanaf 1 januari 2018 wordt overgaan van uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen naar de wettelijke (beperkte) gemeenschap van goederen, terwijl de onderneming om hen moverende redenen (nog) buiten de gemeenschap wordt gehouden. Met name in geval van een echtscheiding zal dat een onaangename verrassing zijn. Deze omissie lijkt thans te worden hersteld. In het op 18 oktober 2018 ter consultatie gepubliceerde Wetsvoorstel tegengaan huwelijkse gevangenschap worden regelingen getroffen voor het tegengaan van huwelijkse gevangenschap, voor zittingen gesloten jeugdhulp op locatie, voor het doen van mondelinge uitspraak in spoedeisende gevallen en wordt tevens van de gelegenheid gebruikgemaakt om een aantal technische wijzigingen door te voeren in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, Boek 1 BW en enige andere wetten. Het wetsvoorstel maakt in art. V van de gelegenheid gebruik art. 1:95a BW alsnog in de overgangsbepaling van art. IV van de Wet beperking van de wettelijke gemeenschap van goederen op te nemen. De motivering is dat het aanvankelijk niet nodig werd geacht om art. 1:95a BW in deze overgangsbepaling op te nemen, omdat art. 1:95a BW onlosmakelijk verbonden is met de nieuwe, beperkte gemeenschap. De wetgever kan volgens de auteur voorts van de gelegenheid gebruikmaken art. 1:96b BW aan te vullen met art. 1:95a BW. Volgens de tekst van art. 1:96b BW – zoals die thans luidt – kan niet bij (schriftelijke) overeenkomst worden afgeweken van art. 1:95a BW. Art. 1:96b BW maakt wat dat betreft geen uitzondering op de hoofdregel van art. 1:93 BW; wijziging alleen bij huwelijkse voorwaarden tenzij anders bepaald. Het kan dus niet bij echtscheidingsconvenant.
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels onderstaande link het complete artikel raadplegen: artikel FTV 2019/1/1.
Naar literatuur overzicht